● Gelukkig(lijk) getrouwd
Toch beschikken we wel over een afzonderlijk bijwoord voor het begrip normaal: met behulp van de Latijnse bijwoorduitgang gebruiken we normaliter. Vormen op -iter komen echter hoogstens in gewichtige teksten voor: globaliter, idealiter, formaliter, specialiter, vocaliter, totaliter, realiter, finaliter, enz. Of er zo'n bijwoordvorm beschikbaar is of niet, toch doen de meeste bijvoeglijke naamwoorden op -aal ook dienst als bijwoord:
massale vissterfte - de vissen kwamen massaal om
finale opruiming - men ruimt de zaak finaal op
speciale gelegenheid - men richt zich speciaal op die groep.
Van Dale benadrukt dat overwicht van de vorm op -aal door te melden: ‘globaliter = globaal’, en door bij het bijvoeglijk naamwoord globaal het voorbeeld te geven: ‘globaal kan men zeggen dat..’, waarin globaal een bijwoord is.
Het Nederlands heeft ook wel een eigen bijwoorduitgang: -lijk (vergelijk het Engelse -ly). Enkele voorbeelden: gemeenlijk, gewoonlijk, alleenlijk, ern-
• Vroeger spelden we: ‘hij werkte dagelijks voor zijn dagelijksch brood’. •
stiglijk, lichtelijk, plotselijk, heuselijk, gewisselijk, geduriglijk, haastiglijk, angstiglijk, waardiglijk. We spreken nog van ‘valselijk beschuldigen’ tegenover ‘een valse beschuldiging’. De meeste vormen op -lijk zijn in onbruik geraakt; we volstaan met een bijvoeglijk naamwoord in de bijwoordelijke functie (het uitgangspunt van Van Dale). Het taalgevoel van Vlamingen vormt een beletsel voor de afschaffing van zulke plechtige bijwoorden. En ze kunnen functioneel zijn. Als een Vlaming zegt ‘Ze is gelukkiglijk getrouwd’, bedoelt hij dat het maar goed is dat die persoon getrouwd is. Met het bijvoeglijk naamwoord gelukkig (dat dan op het onderwerp slaat) kan de zin iets anders betekenen.