● Wie is hem en zich?
Aarssen zette de kinderen drie soorten knuffeldieren voor. Daarmee moesten ze zinnetjes uitbeelden als ‘De leeuw knijpt de beren die de aap aaien.’ De bedoeling was dat de kinderen lieten zien welk dier wát deed bij een ander dier. Zo kon Aarssen achterhalen of ze al enig besef hadden van onderwerp en lijdend voorwerp van de zin. Wederkerende en persoonlijke voornaamwoorden kwamen aan bod met behulp van stripverhaalachtige plaatjes waarop twee jongetjes zichzelf of het andere kind wassen, krabben, knijpen, enzovoort. Bij deze passieve taalvaardigheidstest ging het om vragen als: begrijpen ze de relatie tussen subject en object, en begrijpen ze wie wordt bedoeld met hem en wie met zich?
Vervolgens onderzocht Aarssen de actieve grammaticale en praktische taalvaardigheid. Daartoe legde hij hun het ‘kikkerverhaal’ voor, een plaatjesverhaal zonder woorden, waarin een jongen en zijn hondje een kikker hebben die in een potje zit. Op elk plaatje doen jongen, hondje en soms ook kikker tegelijkertijd iets. De kinderen moesten dat verhaal ‘voorlezen’. Aarssen bekeek hoe ze de ‘tijd’ verwoordden; kunnen kinderen zelf formuleren dat twee dingen tegelijkertijd gebeuren (met woorden als en, toen, als, ook, opeens)? Hij bekeek ook hoe ze overgingen van een jongen in het begin naar die jongen of later hij. En hij onderzocht hoe kinderen omgaan met de werkwoordstijden, of ze de tegenwoordige of verleden tijd gebruiken, of beide door elkaar.
De resultaten van deze test zijn opmerkelijk. Hoewel de jongere kinderen inderdaad achterblijven bij eentalige leeftijdgenoten, blijken de Turkse Nederlanders vanaf hun achtste jaar bezig te zijn met een duidelijke inhaalslag. Wanneer ze de tien jaar naderen, hebben ze de achterstand zowel in het Turks als in het Nederlands weggewerkt. Sommigen begrijpen zogenoemde subject-object-zinnen slechter (zoals: ‘De beren die de aap kust, aaien de leeuw’), wederkerende voornaamwoorden zijn kennelijk niet altijd even makkelijk, en nu en dan duikt er opeens een Turks grammaticaal element in de Nederlandse zinnetjes op. Maar het algemene beeld van de taalontwikkeling van beide groepen, stelt Aarssen, is hetzelfde. Dat betekent dat de Turkse Nederlanders dus het Turks en het Nederlands even goed onder de knie krijgen.