Historische -e(n)
Redactie Onze Taal
In het tweede nummer van het nieuwe tijdschrift Nederlandse taalkunde heeft dr. G. Booij een artikel over de geschiedenis van de zogenoemde tussenklank -en gepubliceerd, dat enig licht werpt op het recente geharrewar over de spelling.
Booij gaat terug naar de Middeleeuwen. In het Middelnederlands hadden zelfstandige naamwoorden nog naamvalsuitgangen, zoals de nominatief (eerste naamval) en de genitief (tweede naamval). De vorm van de naamvallen was afhankelijk van het type zelfstandig naamwoord. Zo hadden mannelijke woorden met een nominatief op -e een genitief op -en. Bij vrouwelijke woorden en alle woorden die op een medeklinker eindigden, waren de naamvalsuitgangen weer anders. De naamvallen kwamen natuurlijk ook voor in het linkerdeel van samenstellingen. Dat was vaak een tweede naamval, zoals in herenhuis: ‘het huis van een heer’. Deze genitief van een mannelijk woord zien we nog in een versteende uitdrukking als het huis des heren. Maar ziele leidde tot zieleheil; de slot-e van het Middelnederlandse siele was de laatste klank van de stam. Toen die klank later wegviel, bleef de letter wel staan in samenstellingen.
In de loop van de laatste 600 jaar verdwenen de naamvalsuitgangen aan het einde van losse woorden. Alleen het verschil tussen enkelvoud en meervoud bleef bestaan. Omdat ook de -en in samenstellingen bleef, lag het voor de hand dat taalgebruikers deze vorm gingen herinterpreteren als meervoud. Herenhuis werd dus opgevat als het huis van heren. In de gevallen met alleen -e gebeurde dat niet (pannekoek, zieleheil)... tot de huidige spellingverandering. Booij laat echter zien dat de naamvalsachtergrond van de tussenklank een systematische meervoudsinterpretatie onmogelijk maakt. Die is ook ongewenst, gezien de zinnigheid van het onderscheid kerkeraad - kerkenraad.
Booijs conclusie in het artikel is dat het veel simpeler geweest was om de volgende regel te hanteren voor de tussen-n: als u een sjwa hoort, gebruik dan bij voorkeur een -e-; -enmag gebruikt worden als een meervoudige interpretatie heel goed mogelijk is, en móét gebruikt worden als een meervoudige interpretatie van het linkerlid nadrukkelijk gewenst is. Frappant is dat die regel erg nauw aansluit bij de oude regeling uit 1954.
Geert Booij, ‘Verbindingsklanken in samenstellingen en de nieuwe spellingregeling’, in Nederlandse taalkunde 1996 nummer 2, blz. 126-134.