Uit de jaargangen
Heimelijk schoolverzuim.
Dr. W.Z. geeft in ‘Volkskunde’ de volgende uitdrukkingen die alle in verschillende plaatsen in Nederland gebezigd worden om heimelijk schoolverzuim aan te duiden:
Alkmaar: de wink steken, Amersfoort: uit schoften gaan. Amsterdam: stukjes draaien, of slippertje maken. Breda: schuilen maken. Deventer: een sluipertje maken. Dordrecht: krammetjes loopen of krampjes loopen. Enkhuizen: een schotje maken. Gouda: plekje spelen, spijbelen. Groningen: platloopen. Den Haag: spijbelen. Haarlem: de bink steken. 's-Hertogenbosch: fieteren. Hilversum: er uit blijven. Kampen: platloopen. Leeuwarden: pijpjes draaien. Leiden: spijbelen. Naarden: boemelen of sleutel draaien. Nijmegen: spijbelen, uit strikken gaan. Oudenbosch: achter de heg loopen. Rotterdam: schielookeren, scharlookeren of star lookeren. Schoonhoven: schooltje maken. Sommelsdijk: heggetje doen. Utrecht: spijbelen of een schobbetje maken. Arnhem: sliepertje maken of stiemen. Dokkum: een potje klikken. Joure: spijker trappen. Maarsen: schobbetje maken of sliepertien maken. Middelburg en Oostburg: achter de hagen loopen. Nijkerk: schoftjes houden. Sneek: vliegen klappen. Steenwijk: poets bakken. Stiens: een vogeltje schieten. Tjummarum: blok loopen. Wageningen: sliepschooltje houden. Weesp: een schobbetje bakken. Tholen: de boekschool zoeken. Zwolle: om de boschjes loopen en een sliepertien maken. Twente en Almelo: de halster strijken. Gorkum: Hooikes ketsen. Yperen (België): kantje zetten. Zoutelande: kuiteren. Gent: de pluim steken. Schiedam: riddertjes leggen. Goirle bij Tilburg: schoolmatten. IJselmonde: vinkemannetje spelen. Omstreken Maastricht: zwenzelen, plenken.
(Wij zouden denken dat in Amsterdam aan ‘een slippertje maken’ een heel andere beteekenis wordt toegekend dan het onschuldige ‘schoolverzuimen’!)
Onze Taal, april 1936