Onze Taal. Jaargang 65
(1996)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||
■ Gaten in de taal: poetic justice
| |||||||||||
■ Gaten in de taal (2): melumpum
| |||||||||||
■ Gaten in de taal (3): Zweedse familierelaties
|
- | opa en oma van vaderskant: farfar en farmor; |
- | opa en oma van moederskant: morfar en mon nor; |
- | tante: master of faster; |
- | oom: farbror of morbror; |
- | kleinkinderen: barn barn. |
De rest kan men zelf verzinnen.
Ten slotte: de heer Burger vraagt hoe je de kinderen van je vriendin noemt. Suggestie: scharrelkinderen.
■ Kommagebruik
Jo Daan - Barchem
Mijn herinnering aan de verandering in het gebruik van de komma, die door Nicoline van der Sijs behandeld wordt in het meinummer, is anders. Mijn vader is zijn leven lang de voorschriften blijven volgen die omstreeks 1900 golden. In die tijd heeft hij namelijk zijn hoofdakte-examen gedaan. Een halve eeuw later heeft hij de kopij van mijn dissertatie gecorrigeerd en daarin een groot aantal komma's geplaatst. Voordat ik de tekst naar de drukker stuurde, heb ik zeker negen tiende van die komma's weer verwijderd, omdat ik vond dat ze overbodig of onjuist waren, of omdat ze een onrustig beeld gaven. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een boek gelezen heb waarin het ‘misbruik’ van komma's me zo opviel als in deze correctie. Een oudere vriendin die haar studie voor onderwijzeres omstreeks 1920 afgesloten moet hebben, gebruikte wel meer leestekens dan ik, maar weer veel minder dan mijn vader. Ik herinner me goed het gevoel van bevrijding toen ik steeds minder komma's zag gebruiken, nadat ik ze aanvankelijk gemist had omdat het ontbreken ervan me bij het lezen onzeker had gemaakt. Hoe dat gevoel ontstaan is, kan ik me niet herinneren: invloed van lezen, andere leraren die wel regels gaven, mijn vader die weleens hielp met huiswerk, kritiek van anderen?
■ Afnemend kommagebruik?
Hans Mosman - Amsterdam
Nicoline van der Sijs mag in het meinummer van Onze Taal dan wel beweren dat de komma tegenwoordig minder gebruikt wordt dan vroeger, groot is nog steeds het aantal keren dat hij onnodig voorkomt na een wat langere voorzetselbepaling aan het begin van een zin. ‘In de eenzame bergen en dalen van Andalusië, is de zon vaak je enige gezelschap.’ - ik geef maar een voorbeeld. Aan zoiets kan ik me mateloos ergeren. Het ding dient hier niet eens om een pauze weer te geven die een spreker inlast; spreek de zin maar eens uit! In het tweede van de volgende voorbeelden (beide uit Het Parool van 25 mei jl.) maakt de schrijver het wel heel bont: hij plaatst een komma na het onderwerp.
- | Na ruim twee uur ronddobberen op het bootje van kapitein Cal Poirier, wordt het geduld eindelijk beloond: een walvis vertoont zich aan stuurboord. |
- | Een andere grote Russische uitgever, had onlangs zijn hoofdkwartier naar Amsterdam verhuisd en Artjom overwoog hetzelfde te doen. |
■ Het voor ze
Frens Bakker - Nijmegen
Op bladzijde 150 van het juninummer schrijft L. Engels terecht dat in het Limburgs het/'t in de eerste naamval en hem/'m in de derde en vierde ook op een vrouw betrekking kunnen hebben. Ik wil hieraan het volgende toevoegen. Voor ‘Ze loopt daar’ kent het Limburgs 't Löp dao of Ze löp dao. Voor ‘Ik zie haar’ Ich zeen 'm of Ich zeen (h)eur.
De keuze voor het/'t-'m enerzijds en ze-(h)eur anderzijds is te vergelijken met die tussen jij-jou en u. Wanneer Limburgssprekende gesprekspartners over een vrouw praten, dan houden ze er rekening mee hoe ze die vrouw zouden aanspreken. Wanneer ook maar één van hen de vrouw in kwestie met u zou aanspreken, dan spreken ze over haar als ze-(h)eur. Zouden ze deze vrouw allemaal tutoyeren, dan spreken ze over haar als het/'t-'m.
Limburgers duiden (als ze dialect praten) meisjes altijd met het/'t-'m aan, omdat die gewoonlijk worden getutoyeerd.
■ Hij voor zij
D. Boschloo-Boschloo - Gorssel
Bij het opruimen van oude kranten las ik een geboorteaankondiging die zó begint:
D'r is 'n klein Plaatje
geboar'n.
't Is een deerntje,
wulle neumt um
LINDA
5 juni 1996
Misschien is deze tekst, van een echtpaar uit Laren (Gld.), een aardige illustratie van wat er eerder in Onze Taal is geschreven over het gebruik van hij en hem in plaats van zij en haar in bepaalde dialecten.
■ Grove taal
Henk Heiden - Oosterhout
In het aprilnummer van Onze Taal staat een interview met Ronald Giphart. In twee omkaderde stukjes tekst zijn citaten van hem opgenomen. Van de grove en God-onterende taal die daarin voorkomt, ben ik in het geheel niet gediend. Ik verzoek het genootschap dringend om dergelijke taal uit Onze Taal te weren.
■ Moedertaalonderwijs?
Romke E. Egbers - Meppel
In het juninummer van Onze Taal heeft mevrouw doctor Van de Gein het herhaaldelijk over het moedertaalonderwijs. Maar ze bedoelt hier het onderwijs in het Nederlands. Dat is iets anders.
Het getuigt wel van een enorme arrogantie om te veronderstellen dat iedere inwoner van Nederland het Nederlands als moedertaal heeft. En dan heb ik het alleen nog maar over de autochtone Nederlanders. Uit taalkundig onderzoek in Friesland blijkt dat slechts 50% van de inwoners het Nederlands als moedertaal heeft. Ik heb geen reden om aan te nemen dat die verhouding in andere provincies anders ligt: ook daar zal 50% van huis uit de streektaal spreken en pas op oudere leeftijd worden geconfronteerd met het Nederlands.
Helaas is het niet alleen een zaak van woordkeus. Leerboeken en lesgevers gaan ervan uit dat de scholier het Nederlands vloeiend beheerst. Aangezien dat niet noodzakelijkerwijze het geval is, zullen leerlingen op dit punt nogal eens verongelukken. Gelukkig ken ik een aantal docenten die zich wél bewust zijn van dit verschil en daarmee rekening houden.
Ik hoop dat dergelijke grofheden in de toekomst uit de artikelen van Onze Taal worden verwijderd.
Naschrift redactie
Romke Egbers heeft gelijk. Voor veel kinderen in Nederland is het Nederlands niet hun moedertaal en dat stelt speciale eisen aan dat onderwijs. Dus voortaan maar onderwijs in het Nederlands schrijven?
Daar kleeft ook een nadeel aan. Door die aanduiding te gebruiken, suggereren we dat het onderwijs in het Nederlands op één lijn staat met het onderwijs in het Frans of Duits. En dat zou een verkeerde suggestie zijn. Zowel de uitgangspunten als de doelstellingen van onderwijs in het Nederlands verschillen fundamenteel van die van alle andere taalvakken. Wat het uitgangspunt betreft, moet het onderwijs Nederlands er rekening mee houden dat er binnen en buiten de school ook in die taal gecommuniceerd wordt. Dat geldt ook voor dialectsprekende of allochtone kinderen. Wat de doelstellingen betreft, streeft het onderwijs Nederlands naar het bereiken van een veel hoger niveau van kennis en vaardigheden dan bij andere talen. De aparte positie van het ‘leren’ van juist deze taal komt weer veel duidelijker tot uiting in de term moedertaalonderwijs.
■ Leenwoordenboek
Ewoud Sanders - Heemstede
Nicoline van der Sijs heeft met het Leenwoordenboek een indrukwekkende studie geschreven over de invloed van andere talen op het Nederlands. Een kolossaal werk, van ruim 900 pagina's, waarin een enorme vracht literatuur is verwerkt.
In het laatste nummer van Onze Taal wijdt Marlies Philippa haar rubriek aan dit boek. Vrijwel alle lezers zullen dit stuk hebben geïnterpreteerd als een bespreking.
Waar ging die bespreking in de eerste plaats over? Over de ondertitel van het Leenwoordenboek. De ondertitel luidt: De invloed van andere talen op het Nederlands. Volgens Philippa had dit moeten zijn: ‘De invloed van andere talen op de Nederlandse woordenschat’, want het boek gaat vooral over leenwoorden. Inderdaad. Het gaat dus niet alleen over leenwoorden, maar ook over de invloed op andere taalniveaus, en daarom is die ondertitel uitstekend gekozen.
Philippa heeft eveneens kritiek op de door Van der Sijs uitgevoerde telling van het aantal leenwoorden in het Nederlands. Om achter het juiste aantal te komen, moet je een representatief woordenboek bekijken en dan van iedere letter één bladzijde nemen, stelt zij. Vervolgens baseert zij haar telling op het nog te verschijnen Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Dat is natuurlijk absurd. Zelfs het allerdikste etymologische woordenboek bevat slechts een kleine selectie woorden en is dus nooit representatief.
Het Leenwoordenboek is overal bejubeld als een standaardwerk. De kritiek van Philippa is onbeduidend en slecht onderbouwd. Ik hoop dat Onze Taal nog een echte bespreking aan dit boek zal wijden. Dat is het meer dan waard.
Naschrift
Marlies Philippa
Het spijt mij bijzonder dat er lezers van Onze Taal zijn die mijn artikel ‘Woordenschat’ als een recensie van het Leenwoordenboek van Nicoline van der Sijs hebben opgevat. Eigenlijk verbaast me dat ook. Ik noem het een magistraal werk en als ik het had willen bespreken, zou ik uitvoerig hebben uiteengezet waarom het zo goed en zo boeiend is.
Mijn artikel gaat helemaal niet over het boek. Ik beweer erin dat woordenschat niet identiek is met taal, ik zet uiteen uit wat voor woorden onze woordenschat bestaat, en verder geef ik een beschouwing over de rol van de verschillende woordsoorten binnen de taalstructuur. De ondertitel van het Leenwoordenboek en een zeer marginaal paragraafje uit dit boek gebruik ik als kapstokken om mijn betoog aan op te hangen.
Ik geef in mijn artikel geen suggestie voor een nieuwe ondertitel. Ik beargumenteer uitsluitend dat de ondertitel de schitterende lading van het boek niet dekt. Als wij woorden, woordbetekenissen en uitdrukkingen van de taal van een andere cultuur overnemen en aan het Nederlands aanpassen, dan houdt dat niet in dat die taal de onze beïnvloedt. Wat Sanders bedoelt met een invloed op andere taalniveaus (welke?), begrijp ik niet.
Een representatief woordenboek is niet hetzelfde als een uitputtend woordenboek. leder woordenboek selecteert en zelfs het allerdunste etymologische woordenboek kan een zeer representatieve selectie trefwoorden bevatten. Oudere etymologische woordenboeken namen uitsluitend erfwoorden en zeer ingeburgerde leenwoorden op met een interessante etymologie. Nieuwere doen dat niet en dat maakt dat zij even representatief voor de woordenschat kunnen zijn als een goed handwoordenboek.