Etymofilie
Clivia
Ewoud Sanders
John Lindley (1799-1865) kreeg de plantkunde met de paplepel ingegoten. Zijn vader was eigenaar van een kwekerij in Norwich en schreef boeken over planten en tuinen. Lindley jr. schreef zijn eerste zelfstandige plantkundige werk op zijn 21ste: een monografie over rozen, waarin hij verschillende nieuwe rassen beschreef en tekende. Zijn beschermheer was zo tevreden dat hij Lindley per omgaande honderd pond toestuurde. Lindley kocht daar meteen een microscoop en een kleine verzameling gedroogde planten van.
Kort daarop vestigde Lindley zich in Londen. Hij werkte mee aan een belangrijke plantkundige encyclopedie en werd secretaris van de Horticultural Society. In 1829 werd hij benoemd tot de eerste hoogleraar in de plantkunde aan de universiteit van Londen. Een jaar later organiseerde hij de eerste bloemententoonstelling in Groot-Brittannië.
In 1828 beschreef Lindley in het invloedrijke tijdschrift Botanical Register - waarvan hij eindredacteur was - een nieuwe plant uit de narcissenfamilie. James Bowie (†1853) had deze plant in de Kaapkolonie ontdekt en vervolgens naar Engeland gestuurd.
De eerste exemplaren waren niet, zoals je soms leest, tot bloei gekomen in de tuinen bij Alnwick Castle, maar bij Syon House van Hugh Percy, de derde hertog van Northhumberland. Naar diens vrouw, Lady Charlotte Florentia Clive, noemde Lindley de plant Clivia nobilis. In een voetnoot schreef hij: ‘De naam van dit plantengeslacht is een eerbetuiging aan hare hoogheid de hertogin van Northhumberland, die zo goedgunstig was ons in de gelegenheid te stellen het te publiceren. Een dergelijk compliment is men het edele geslacht Clive sedert lang verschuldigd, en wij zijn trots op de eer het als eerste te mogen maken.’
Over Lady Charlotte Florentia Clive is verder niet veel bekend. Zij was de kleindochter van Robert Clive (1725-1774), de grondlegger van het Britse koloniale rijk in India. Gedurende enige tijd was zij gouvernante van prinses (later koningin) Victoria.
Het geslacht Clivia telt slechts drie soorten. De bekendste, de Clivia miniata, met aan de top fraaie oranje of gele bloemen, was in de 19de eeuw een geliefde kamerplant. In Engeland staat deze soort ook bekend als Kafir of Natal lily - namen die de Zuidafrikaanse oorsprong van de plant verraden.
Omstreeks 1950 viel de clivia uit de gratie: de Winkler Prins bestempelde haar indertijd expliciet als ‘ouderwets’.
In het werk van Annie M.G. Schmidt komen zo veel kamerplanten voor dat NRC Handelsblad in haar necrologie schreef: ‘Niemand in de Nederlandse letterkunde, die in haar werk zoveel clivia's, fuchsia's, cyclamen en begonia's verwerkte als Annie M.G. Schmidt. Ze zette alle ramen van het bedompte Hollandse binnenhuisje wijd open om er een frisse wind doorheen te laten waaien, maar de potplanten op de vensterbank bracht ze nimmer tot wankelen.’ Zeer bekend is ook Zuster Clivia, de hoofdpersoon in de populaire, door Annie M.G. Schmidt geschreven televisieserie Ja zuster, nee zuster (1966-1968). Later, in 1983, schreef ze in het toneelstuk De dader heeft het gedaan de regels:
De heren van de junta in Bolivia
zijn zo aardig voor hun moeder en d'r clivia.
Het valt te vrezen dat het met de clivia nooit meer goed komt.