● Manipulatiemiddel
In een vraagzin, zo stelt De Poot, bepaalt het werkwoord wie de vraagsteller verantwoordelijk acht voor een voorval waarbij twee personen betrokken zijn. Ze onderscheidt twee soorten werkwoorden: handelingwerkwoorden: ‘Waarom slaat Jan Piet?’, en toestandwerkwoorden: ‘Waarom haat Jan Piet?’ Met toestand bedoelt De Poot de staat waarin het onderwerp van de zin zich bevindt.
Afhankelijk van het voorkomen van een van deze twee soorten werkwoorden in de vraagzin, zal degene die antwoordt automatisch de verantwoordelijkheid bij de ene of bij de andere betrokkene leggen. In een reeks onderzoeken waarin De Poot proefpersonen vroeg over persoonlijke ervaringen te vertellen, toonde ze de sturende werking van het werkwoord in de vraagzin aan. Luidt de vraag ‘Waarom vertrouwde je die man?’ (toestandwerkwoord), dan begint het antwoord doorgaans met ‘Omdat hij...’ De ondervraagde gaat dus in op de rol van de ander. Is de vraag ‘Waarom vertrouwde je die man dat toe?’ (handelingwerkwoord), dan gaat de ondervraagde in op de eigen rol: ‘Omdat ik...’
Wanneer een open vraag een handelingwerkwoord bevat, blijkt de antwoordgever zich systematisch op het subject, het onderwerp van de zin te richten. Als de vraag een toestandwerkwoord bevat, blijkt men zich in het antwoord sterk op het object, het lijdend voorwerp van de zin, te richten. Opvallend is dat de ondervraagde niet in de gaten heeft dat hij wordt gestuurd.
Vervolgens heeft de onderzoeker die antwoorden aan derden voorgelegd en hun gevraagd wie zij verantwoordelijk achten. Daaruit bleek dat derden aannemen dat diegene op wie men zich in het antwoord het sterkst richt, ook het meest verantwoordelijk is geweest voor wat er is gebeurd. Dat betekent impliciet dat het werkwoordtype in de vraag het oordeel van derden beïnvloedt. Kennelijk kan dat werkwoord zo dienen als manipulatiemiddel.