veel aandacht krijgt omdat leerlingen dan ook de spelling van het werkwoord moeten leren? Het snel vinden van de persoonsvorm is dan immers belangrijk. ‘Snel? Het duurt anderhalf jaar! Nee hoor, als het alleen daarom gaat, dat kan veel sneller, veel efficiënter’, vindt Van Dort-Slijper.
Niet alleen wordt bij het leren vinden van de zinskern het natuurlijke taalgevoel zoveel geweld aangedaan dat van ‘snel’ geen sprake is, ‘foutloos’ gaat het pas als leerlingen zich van foefjes gaan bedienen. ‘Ja,’ waarschuwt Van Dort-Slijper, ‘het lijkt dan dus alsof ze een beetje kunnen ontleden. Maar als ze een zinsdeel gevonden hebben, weten ze helemaal niet wát ze gevonden hebben.’
De zinskern, al dertig jaar een constante. Uit: Taal voor het leven (1960 en later)
8 Erik en Els spelen met zijn tweeën bij vader in de kamer.
Deze zin bestaat uit twee stukken:
a. | een stuk datje altijd moet gebruiken: Erik en Els spelen; |
b. | een stuk waarvan je best wat kunt weglaten: |
met zijn tweeën bij vader in de kamer.
We spreken af dat we dat laatste stuk noemen:
het blauwe stuk. We zetten daar een blauwe lijn om.
Dan ziet die zin er zo uit:
Erik en Els spelen met zijn tweeën bij vader in de kamer.
Schrijf nu de volgende zinnen over en zet de lijn om het blauwe stuk.
1. | Erik en Els luisteren in de kamer naar de radio. |
2. | Zij hoorden het bericht over de storm. |
3. | De antenne zwiepte op het dak in de wind. |
4. | De bladeren waaiden op straat tegen de muren. |
5. | De politieauto reed met grote snelheid door de straten. |
6. | De boom viel dwars op de brede weg. |
7. | De kraanwagen sleepte de grote stukken naar een grasveld. |
8. | Els en Erik keken onderweg naar de dakpannen. |
We hebben hier dan ook te maken met een hardnekkig misverstand, dat zijn oorsprong vindt in het haastig gelezen en zo mogelijk nog slechter begrepen werk van U.J. Boersma. Zij publiceerde in 1960 het proefschrift De syntaxis in het moedertaalonderwijs op de lagere school.
‘Wat zij vond,’ zegt Van Dort-Slijper, die het werk van Boersma en de gevolgen ervan heeft bestudeerd, ‘gaf aanleiding tot meer onderzoek. Dat was helemaal geen pasklare didactiek.’
Boersma's uitgangsgedachte achter de zinskern was wel goed. ‘Zij wilde de trucjes waarvan de leerlingen zich bedienden bij de zinsontleding uitbannen door méér uit te gaan van het natuurlijke taalgevoel en ze bijvoorbeeld bewust laten ontdekken welke taalbouwsels ze zelf wel naar vorm én betekenis afgerond vonden, zeg maar compleet vonden, en welke niet.’