Onti(e)g(elijk)
Jan Pannekeet - Heiloo
In oudere edities van Van Dale lezen we onder de lemma's ont en onti(e)g het volgende:
‘II ont, bn. (gew.) vuil, smerig: een ont wijf, onte praatjes’. en ‘Onti(e)g [het accent wisselt], 1 bn. (gew.) vuil, smerig, niet vrij van ongedierte: een ontieg huis, ontiege mensen. 2 bw. v. graad, schandelijk: ontieg veel vet (Bordewijk). Daarnaast (plaatselijk) als bw. ontiegelijk: ontiegelijk knap.’
Opvallend is dat onder onti(e)g voorbeelden met de vorm ontig ontbreken. In de nieuwste Van Dale worden we over genoemde woorden aldus geïnformeerd:
‘ont (bn.) (gew.) 1 vuil, smerig: een ont wijf; onte praatjes; onte vuilak; 2 niet helemaal betrouwbaar: een onte mieter, een gehaaide vent.
ontieg (bn.) (w.g.) ontiegelijk: ontieg veel vet (Bordewijk)
ontiegelijk (bw. van graad), (spreekt.) geweldig (veel), reuze: ontiegelijk knap; (ook als secundair bn.) ik heb een ontiegelijke gein met mijn dafje.
ontig (bn.) [Mnl. ontidich, ontich (ontijdig, onrijp, bedorven)], (gew.) vuil, smerig.’ Voorbeelden met ontig ontbreken weer, terwijl bij ontieg alleen een voorbeeld wordt gegeven waarin ontieg als bijwoord van graad fungeert.
Ik vind het vreemd dat bij ontig wordt verwezen naar het Middelnederlandse ontidich en ontich, en dat er geen verband wordt gelegd tussen ontig en ont. In het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten treft men onder de h(!) de woorden 'ont en 'ontig (met de varianten 'oent en 'oentig) aan. Bij 'ont wordt de betekenis ‘vuil, vies’, gegeven, bij 'ontig ‘vuil, vies’, en daarnaast ‘honds, onhebbelijk, soms ook: gierig’.
Het WNT vermeldt nog het woord onter met de opmerking: ‘wrsch. verband met ont en ontig (= slecht, vuil)’. Schuermans, Alg. Vlaamsch Idioticon: ‘ont... men denke aan hond. Doch volgens Hoeufft is ont waarschijnlijk een verkorting of samentrekking van onnut of ontijg. In Zweedsch en Deens is ond: boos, kwaad, slecht, gestoord, gram.’ Prof. Vromans maakte op de kaart van ont de volgende notitie: ‘De opvatting van Hoeufft dat dit woord ontstaan kan zijn uit onnut kan ik delen, zijn mening dat ontijg aan de basis ervan zou liggen echter niet. Het verband met Deens/Zweeds ond is dus waarschijnlijk ook te verwerpen.’
Daar de apostrof in Zeeuws 'ont en 'ontig de niet-uitgesproken h aangeeft, vraag ik mij af of 'ont ontstaan kan zijn uit Frans honte = schande, schaamte, daarbij aannemend dat met het overnemen van dit zelfstandig naamwoord (geleidelijk) woordklasseverschuiving plaatsvond, zodat 'ont en het daarvan afgeleide 'ontig als bijvoeglijk naamwoord gingen fungeren, onder andere met de betekenis ‘schandelijk’.
Wat ontieg betreft wil ik de mogelijkheid opperen dat dit woord de verhollandste vorm is van Fries ûntige = ondegelijk, ondeugdelijk. Ook ontiegelijk zou dus (indirect) uit het Fries kunnen zijn ontstaan.