Genootschap zonder ruggegraat?
Mr. R.W. Asser - Amstelveen
Onder de kop ‘Genootschap zonder ruggegraat?’ verklaart de redactie in Onze Taal van juli/augustus 1995, in een naschrift bij een ingezonden brief, haar standpunt over taalfouten en wat dies meer zij. Ik ken dat standpunt en ben er niet door verrast. Toch vind ik dat naschrift uitermate teleurstellend. Dat zit niet in het terloops enigszins diskwalificeren van klagers (zoals de schrijver van de ingezonden brief) die om tuchtiging van taalbrokkenmakers zouden smeken. Dat vind ik flauw - dát vragen die klagers toch niet? En dat ‘algemene klachten over taalverloedering’ niet helpen, weet ik ook wel. Wat mij echt teleurstelt, is het slot van het naschrift. Na te hebben gezegd - in mijn vertaling - dat de slordige taalgebruiker pas advies en uitleg zal willen hebben als hij onze taal en Onze Taal heeft leren waarderen, zegt de redactie tot slot: ‘De vraag is dan ook: hoe krijgt Onze Taal dat zo broodnodige respect van brokkenmakers? Door het taalgebruik van een hele beroepsgroep de grond in te boren?’ Meer dan die wat treurigmakende retoriek kan de redactie niet opbrengen. Natuurlijk moet er niet een hele beroepsgroep de grond in geboord worden. Maar wat kan en moet er dan wel gebeuren? Onze Taal zal zich toch weleens afvragen hoe brokkenmakers, die vrijwel zeker Onze Taal niet lezen, beïnvloed kunnen worden? Zoals ondernemers en bestuurders zich voortdurend moeten afvragen hoe ze het gedrag van mensen kunnen beïnvloeden om daardoor de doelen van de onderneming en de instelling te verwezenlijken, zo zal Onze Taal toch moeten weten hoe die brokkenmakers gecorrigeerd, voorgelicht, geholpen en geadviseerd kunnen worden - kortom: hoe de taalgebruiker ‘meer begrip en kennis’ bijgebracht kan worden? Dát is toch de doelstelling van Onze Taal - waarom lees ik daar niets over?