| |
Spelling in het onderwijs
Dr. Jannemieke van de Gein
Heel opvallend: basisschoolleerlingen spellen bijna zonder uitzondering uitstekend, maar in het voortgezet onderwijs gaat het vaak mis. ‘Nederlandse middelbare-scholieren hebben het gewoon niet in de vingers’, verzucht een leerkracht van een internationale school in België. Hoe komt dat? En de nieuwe spellingregels, zijn die gemakkelijk ‘leerbaar’?
Hoe leg je aan een leergierig vijfenhalfjarig mannetje uit dat je de woorden zon en bal schrijft zoals je ze zegt, maar melk en peer niet? Of zijn er mensen die, doordat zij hebben schoolgegaan, zouden willen volhouden dat je peer en melk wél schrijft zoals je ze zegt? De ongeschoolde oren van Tom, het mannetje in kwestie, bedrogen hem nog niet: zo'n ding is een pir, dat is een woord met drie klanken en dus met drie letters.
Het probleem deed zich voor toen Tom een kruiswoordpuzzel je wilde oplossen. Hij had er geen enkele moeite mee om van de volkomen klankzuivere woorden (zon, bal) de afzonderlijke letters in voor ons goed herkenbare vorm in een hokje te schrijven. Maar die vier hokjes voor pir, dat ging hem boven de pet.
Toen was Tom vijf. Tegen de tijd dat hij, als twaalfjarige, naar het voortgezet onderwijs gaat, zal hij, zoals talloze andere basisschoolleerlingen, vele duizenden woorden geleerd hebben en die, al dan niet door inprenting of met behulp van de analogie- of de regelstrategie, in zijn werkstukjes en opstellen foutloos schrijven. Over de schrijfwijze van peer en peren hoeft hij niet eens meer na te denken, en perenbloesem, perenboom, perenhout en perensap zijn in de nieuwe spelling, anders dan voor zijn ouders, natuurlijk kinderspel. Zelfs struikelblokken als onmiddellijk, parallel en cirkel gaan meestal goed. ‘Ik breng twee dagen per week door op allerlei basisscholen en ik zie het steeds opnieuw,’ zegt Noortje Jonker, pabo-docent Nederlandse taal- en letterkunde aan de (Utrechtse) Hogeschool Domstad, ‘basisschoolleerlingen spellen prima.’
| |
● Weinigen met ‘veel’ fouten
Er valt op het taalonderwijs in de basisschool veel af te dingen, maar spellen kunnen ze. Volgens de laatste onderzoeksgegevens worden door een gemiddelde leerling aan het eind van de basisschool zesennegentig van de honderd woorden correct gespeld. Vier spelfouten in tekstjes van honderd woorden, de werkwoorden buiten beschouwing gelaten. Een bron van ergernis voor schoolmeesters, ouders en andere bemoeials, want die eisen unaniem perfectie. En in het gekrakeel hierover ontgaat het hun dat negentig procent van de leerlingen die perfectie bereikt op het terrein van de werkwoordspelling: alleen de zwakste tien procent van de
| |
| |
twaalfjarigen maakt daartegen twintig fouten per honderd zinnen. Dat zijn, globaal genomen, twintig fout gespelde werkwoorden per zevenhonderd à duizend woorden. Weinig leerlingen maken dus ‘veel’ fouten, de rest maakt er niet één.
Beschrijving van hetzelfde ijsje door een leerling uit groep 6 van de basisschool (vroegere vierde klas;
negen- en tienjarigen) en door een derdejaars student Nederlands (twintig-plus).
Zullen de nieuwe regels voor de spelling verandering brengen in het spelgedrag van kinderen? De pannenkoek en de koekenpan, de apenkop en het apenootje? Noortje Jonker: ‘Oh, die tussen-n! Dat is niet meer leerbaar, niet didactiseerbaar! Dat zo'n commissie daar toch helemaal geen rekening mee houdt! Met zó'n budget! Ik kan het de leerkrachten die ik opleid niet eens leren. Hoe moeten zij het dan later aan de kinderen op de basisschool leren? Want spelling, dat is nou precies een onderdeel van de taal dat je níet van thuis meekrijgt, dat móet je op school leren. En goed ook, want er wordt een groot belang gehecht aan correct spellen.’
Dus foutloos spellende basisschoolleerlingen behoren na september 1997 tot het verleden? Dat gaat Jonker weer te ver. ‘Zo'n vaart loopt het nu ook weer niet. Het is voor ons nu eigenlijk moeilijker dan het voor de leerlingen ooit zal zijn, en voor de meesters en juffen in opleiding blijft natuurlijk altijd het probleem van de didactiseerbaarheid, maar de kinderen, die leren het meteen op de nieuwe manier. En veel van die samengestelde woorden behoren gewoon nog niet tot hun woordenschat. Die gebruiken ze helemaal niet.’
| |
● Ambivalent
Gebruik van woorden is een factor van gewicht als het gaat om het correct leren spellen ervan. ‘Neem nou twee woorden met een vergelijkbaar spelprobleem,’ verduidelijkt de taalkundige Frenny Bouwens, ‘bijvoorbeeld vaccin en milieu. Met milieu hebben brugklassers helemaal geen probleem. En dan heb ik het over het lager beroepsonderwijs.’ Bouwens voert op de Katholieke Universiteit Nijmegen onderzoek uit naar lees- en spelproblemen van brugklassers in lbo en mavo. ‘Je zou zeggen: als ze zo'n woord als milieu kunnen leren, dan zijn ze tot veel in staat! Niet waar. Vaccin, in wezen net zo lastig, is wél een probleem. En dat hangt rechtstreeks samen met het feit dat ze dat woord weinig tegenkomen. Milieu, nou ja, dat zien ze zo vaak.’
En zo'n spellingverandering als nu wordt ingevoerd? ‘Ja, zodra je iets aan een systeem gaat veranderen, dan zullen gebruikers daarvan hinder ondervinden, tijdelijk. Maar het probleem is veel meer dat men tégen de voorgestelde verandering is, waardoor men er ambivalent tegenover zal staan. Dat, gecombineerd met de beperkte aandacht voor spelling in ons onderwijs, zal ertoe kunnen leiden dat voor kinderen veel onduidelijk blijft. Met name lbo- en mavoleerlingen, maar ook anderen, zijn daar niet bij gebaat.’
| |
● Geen ‘onderhoud’
Het oefenen van het correct spellen van samenstellingen behoort tot de stof van de laatste twee jaren van de basisschool. De regels komen aan bod in het voortgezet onderwijs. In op één na alle taalboeken voor mavo, havo en vwo zijn ze te vinden. Alleen in Taaldaden, een boek voor de hoogste leerjaren van havo en vwo, wordt de leerlingen op pagina 230 meegedeeld dat ‘de regels voor de verbindings-s en -e(n) (...) zo lastig zijn, dat je het best het woordenboek kunt raadplegen’. Antoine Braet, oudmiddelbare-schooldocent en auteur van Taaldaden, is bezig met de complete herziening van zijn boek. ‘Ik moet nog eens goed naar die nieuwe regels kijken. Maar mijn eerste reactie is om het zo te laten staan. Ze zoeken het maar op.’
De andere taalboeken voor mavo, havo en vwo zijn dan weliswaar uitvoeriger dan Taaldaden, maar niet
| |
| |
véél uitvoeriger. De huidige regels voor de tussen-n (en -s) zijn op een halve, soms driekwart pagina te vinden, en doorgaans achter in het boek, in een apart gedeelte, ná de stof waar het in het voortgezet onderwijs bij het vak Nederlands echt om gaat: de training van de spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.
Die afwezigheid van stof voor spelling heeft natuurlijk alles te maken met het feit dat spelvaardigheid in het voortgezet onderwijs helemaal niet getoetst wordt, niet aan het eind van de driejarige basisvorming en niet in het eindexamen. Hooguit beïnvloedt een overdonderende lawine aan spelfouten het cijfer voor een schriftelijk werkstuk enigszins negatief. Zelfs het Cito, onderwijsmeetgigant en toetsjesfabrikant bij uitstek, heeft over de spelvaardigheid van leerlingen in het voortgezet onderwijs helemaal geen gegevens.
| |
Fragment uit een stuk over voetbalvandalisme door een eerstejaars hbo-student (ontleend aan J. Baltzer, K. de Glopper en E. van Schooten, De taalvaardigheid van eerstejaars hbo-studenten. Amsterdam, SCO).
De omstandigheden waaronder voetbalvandalisme plaatsvind zijn: Volle stadions met te weinig politie en te weinig beveiliging door hekken en dergelijke.
Het zijn ook bijna altijd belangrijke wedstrijden, bij minder belangrijke wedstrijden komt gelukkig nog weinig vandalisme voor.
Aanleiding tot vandalisme is vaak niet te bespeuren maar er toch duidelijk zaken die aanleiding kunnen geven zoals het verliezen van de voetbalclub, het zogenaamd ‘provoceren’ van de politie met hun honden.
Maatregelen nemen tegen het voetbalvandalisme is moeilijk maar mogenlijk.
Maatregelen die al genomen zijn, zijn; het niet meer vervoeren van supporters met het openbaarvervoer, meer politie bij de wedstrijden en het installeren van hekken en afzettingen.
Dit helpt allemaal wel maar het kost ook een hoop geld wat wanneer er bijvoorbeeld meer politie moet komen eigenlijk door iedereen betaald wordt.
Dit is dus eigenlijk niet goed en daarom zie ik dus liever een pasjesregeling zodat een suporter wanneer hij zich misdragen heeft het stadion niet meer inkomt.
Klachten over het niveau zijn er te over. Bouwens: ‘Ik hoor niet anders van de docenten die ik ontmoet in mijn werk.’ Braet: ‘Er is een toenemende druk om ook in bovenbouwboeken, vooral voor het havo, spellinginstructie op te nemen. Docenten zien dat leerlingen ook dan nog niet kunnen spellen.’ Anton Claessens, sinds 1971 docent Nederlands aan de Europese School in het Belgische Mol, doet er nog een schepje bovenop. ‘Dat spelling bij jullie in het voortgezet onderwijs veel minder aandacht krijgt dan vroeger, merken wij als we hier Nederlandse kinderen krijgen. Die moeten we vaak opvangen met een apart programma - niet alleen voor spelling, trouwens, ook voor grammatica. Herinneren en interesse met dubbel r, dergelijke fouten. Ze hebben het gewoon niet in de vingers.’
Schriftelijke mededeling van een leerling met ‘telefoondienst’ (ontleend aan Balans van het taalonderwijs aan het einde van de basischool. Voorbeeldenboek. Arnhem, Cito).
Op de negen Europese scholen (scholen gelieerd aan Europese instellingen, waar de kinderen van personeel van die instellingen onderwijs in de moedertaal krijgen) wordt aan correct leren spellen veel waarde gehecht. ‘Niet omdat het intrinsiek belangrijk is, maar omdat het maatschappelijk van groot belang is. Natuurlijk gaat het primair om spreken, schrijven en lezen, maar ik zeg altijd, ietwat gechargeerd: spelling, dat is je neus snuiten. Dat moet je toch ook kunnen?’
| |
● Vijf keer niks
Haalt men in het voortgezet onderwijs in Nederland zijn neus op voor spelling? ‘Mijn ervaring heeft me geleerd dat veel spelfouten slordigheidsfouten zijn’, zegt Nelly Huizenga, lerares aan het Westland College in Naaldwijk, en vierentwintig jaar geleden begonnen als docent Nederlands. ‘Er zijn bij ons leerlingen die
| |
| |
foutloos spellen, ja, hoor. Die wíllen namelijk foutloos spellen. En natúúrlijk zijn er altijd leerlingen die nog fouten maken met van die woorden als onmiddellijk. Maar die léren het ook niet. En er zijn er ook die de spellingcorrector op de pc goed gebruiken. Jazeker, ik juich dat toe. Dat ding moet gebruikt worden. En verder zou natuurlijk eigenlijk op iedere schoolbank het Groene Boekje moeten liggen. Modern taalonderwijs is toch veel meer dan vroeger gericht op weten waar je zoeken moet, waar je kunt vinden wat je wilt weten? De werkwoordspelling, daar hamer ik op. De rest mag er van mij af. Dat leren ze zichzelf. Zo heb ik het trouwens ook geleerd!’
‘Over spelling moet je niet moeilijk doen’, vindt Claessens. ‘Leerlingen zijn flexibel. Ze hebben het zó geleerd. Die spellingwijzigingen? In twee uur had ik ze behandeld. Nou, laten het er drie geweest zijn. Meteen de volgende dag een dictee over de uitzonderingen en ze hebben die woorden nu beter in de pols zitten dan ik. Echt, het is vijf keer niks.’
|
|