Etymofilie
Wellerisme
Ewoud Sanders
Charles Dickens (1812-1870) was pas 25 jaar oud toen hij - op uitnodiging van uitgeverij Chapmann & Hall - The Posthumous Papers of the Pickwick Club schreef. Hij was verslaggever bij de The Morning Chronicle en had de aandacht getrokken door een boekje met schetsen van het Londense leven. De uitgevers waren in eerste instantie geïnteresseerd in tekst bij plaatjes, want geïllustreerde romans waren toen in de mode.
In The Pickwick Papers beschrijft Dickens de belevenissen van Samuel Pickwick en de overige leden van de door hem opgerichte correspondentieclub. Een duidelijke plot ontbreekt, maar de teksten waren ongewoon scherp en geestig. De eerste afleveringen verschenen in 1836, het boek in 1837.
The Pickwick Papers maakte Dickens op slag beroemd. Het boek was een rage in Engeland; al in 1838 werd het in het Frans en Duits vertaald. In 1840 verscheen een Nederlandse vertaling, door C.M. Mensing, onder de titel: Lotgevallen en ontmoetingen van Samuel Pickwick en zijne reisgenooten.
Een van de populairste personages uit The Pickwick Papers was Sam Weller, de knecht van Mr Pickwick. Dickens liet zich voor dit typetje inspireren door een fruitverkoper in Chatham en een personage uit een blijspel. Vooral het curieuze taalgebruik van Weller sprak tot de verbeelding van de lezers. Liefst op ongepaste momenten gebruikte Weller uitzonderlijke spreekwoorden, zoals ‘It's over, and can't be helped, and that's one consolation, as they always say in Turkey, when they cut the wrong man's head off.’ In totaal legde Dickens Weller 39 van dit soort uitdrukkingen in de mond.
Al in 1839 spraken de Engelsen in dit verband van Wellerism. Het is dus onjuist, zoals je soms leest, dat deze term in 1931 werd geïntroduceerd door de Amerikaan A. Taylor. Ook de afleidingen Welleresque en Wellerian zijn al van ruim vóór Taylors tijd.
In Nederland werd Dickens onder meer nagevolgd door mr. Jacob van Lennep. In Ferdinand Huyck (1840) laat Van Lennep het personage kapitein Pulver dingen zeggen als: ‘Ik heb nooit verlangd de kennis te hernieuwen, zoo als de knecht tegen den beulsknecht zei’, en: ‘Goeie reis, zoo als de man die zich baadde tegen de haaien zei.’
In 1856 publiceerde Het Leeskabinet een collectie van dit soort spreuken onder de titel Samwelleriana. In Vlaanderen ontstond later de benaming zei-spreuken, omdat er altijd de formule ‘zei die-en-die’ in voorkomt. C. Kruyskamp, die later beroemd zou worden als de bewerker van de grote Van Dale, publiceerde in 1947 een collectie van 671 spreuken onder de titel Apologische spreekwoorden. Dit is een vertaling van het Duitse apologische Sprichwörter, dat al in 1800 is aangetroffen. Vaak wordt in deze spreekwoorden een handeling gerechtvaardigd of verdedigd, vandaar apologisch ‘verdedigend’.
Volgens Kruyskamp komt het genre waarschijnlijk uit Duitsland. Het oudste Nederlandse voorbeeld staat in een spreekwoordenverzameling van omstreeks 1480 en luidt: ‘Tis quaet water, sprac die reigher ende conde niet swemmen.’
Het woord wellerisme staat pas sinds kort in onze woordenboeken. Van Dale vermeldt het sinds 1992. Een relatief bekend Nederlands wellerisme is: ‘Alles met mate, zei de snijder, en hij sloeg zijn vrouw met de el.’