Werkse!
Roel Sanders - Zuidwolde (Gr.)
Nog herinner ik mij de verwondering toen ik voor het eerst tijdens de Franse les geconfronteerd werd met het bestaan van drie vormen van de gebiedende wijs. Naast travaille en travaillez bestond ook nog travaillons. Mijn verbazing gold niet zozeer de omstandigheid dat er drie vormen waren in plaats van de twee die ik in het Nederlands kende, als wel het feit dat de derde naar mijn gevoel geen echte gebiedende wijs was. In tegenstelling tot de eerste twee laat die immers tegenspraak toe: er is eerder sprake van een raad die om opvolging vraagt dan van een bevel dat móet worden opgevolgd. In Latijnse bewoordingen: geen imperativus maar een adhortativus, een modus met een aansporend karakter.
Toch kent het Nederlands ook een dergelijke vorm. Naast de gebiedende wijs werk (en werkt, de verouderde meervoudsvorm daarvan) bestaat er een nieuwe wensende vorm. Ik doel op uitdrukkingen als werk ze, die worden geuit als een soort verwachting of hoop aan het adres van de toegesprokene. Ook hier dus geen echte gebiedende wijs. Maar met deze vorm is nog meer aan de hand.
Ten eerste: waar komt dat ze vandaan? Laten we even naar een ander voorbeeld uitwijken. Denk u in dat u juist een mandje met aardbeien is aangereikt. De gulle gever zou daarbij kunnen zeggen ‘Eet ze maar lekker op’ of - korter - ‘Eet ze!’ Ze zijn dan de aardbeien. Maar bij werk ze en slaap ze heeft ze die functie niet meer. Het verwijst nergens naar, want werken en slapen zijn onovergankelijke werkwoorden: die dulden geen lijdend voorwerp. En dus ook geen ze.
De Algemene Nederlandse Spraakkunst noemt vormen als deze ‘regionale spreektaal’. Dat regionale kan volgens mij wel worden weggelaten, want ik vermoed dat er geen regio is waar deze uitdrukking níet bestaat. Spreektaal is het zeker: eet ze, slaap ze, werk ze, enz. vloeien minder gemakkelijk uit de pen.
Toch ontving ik onlangs een brief van iemand die er geen enkele moeite mee had te eindigen met Werkse. Inderdaad, werkse, aaneengeschreven én gespeld met een s. Bij navraag bleek dat deze (jonge) schrijver zich niet bewust was van de opbouw van deze oorspronkelijk uit twee woorden bestaande uitdrukking. Voor hem was het gewoon één woord; aarzelingen ten aanzien van het gebruik ervan had hij niet.
Een nieuwe schrijfwijze zou de bezwaren tegen het gebruik van deze uitdrukking in de schrijftaal misschien kunnen wegnemen. In dat geval zouden we ervoor kunnen pleiten werkse toe te laten als een vervoegde vorm van werken. Of deze vorm ooit gemeengoed zal worden, laat zich niet overzien. Afgezien daarvan is het echter interessant je af te vragen hoe een dergelijke vorm dan genoemd zou moeten worden. Een gebiedende wijs is het zoals gezegd evenmin als travaillons, want het is geen daadwerkelijk bevel. En hoewel in werkse een mild aansporend karakter waar te nemen is, is het ook geen echte adhortatief. Daarbij moet de spreker immers zelf deelnemen aan dat waartoe hij aanspoort (‘laten we werken’).
Wie werkse zegt, is dat allerminst van plan. Het blijft bij het uitspreken van de hoop en verwachting dat de toegesprokene zijn opdracht met plezier mag vervullen. Het is als het ware een over de schouder uitgesproken wens, waarbij de spreker zelf al bezig is de plaats van handeling te verlaten.
Vanwege het vervulbare karakter van de wens moeten we misschien denken aan de optativus, die uitdrukking geeft aan een verlangen waarvan de vervulling mogelijk wordt geacht. Die omschrijving past heel goed bij werkse. Als we de uitgang -se accepteren, dan zouden we naast archaïsche conjunctiefvormen van het type men neme en voor inlichtingen wende men zich tot een nieuwe, bepaald niet archaïsche werkwoordsvorm voor de wensende modaliteit hebben.