| |
Tussen gedroomde eenvoud en praktische haalbaarheid
Kritiek op de spelling bekritiseerd
G. van den Bergh - algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg - directeur Instituut voor Nederlandse Lexicologie Prof. dr. M.C. van den Toorn - voorzitter Taaladviescommissie
Het januarinummer van Onze Taal besteedt in een aantal artikelen uitgebreid aandacht aan de nieuwe spelling. De verschillende auteurs laten zich daarbij bijzonder kritisch uit over enkele onderdelen van de nieuwe regeling en de wijze waarop zij in de nieuwe Woordenlijst - en overigens ook in de nieuwe Van Dale en de nieuwe Spellinggids - is toegepast. In de onderstaande bijdrage gaan wij op de voornaamste kritiekpunten in.
| |
● Samenwerking noodzakelijk
In het inleidend commentaar roept Onze Taal de verschillende betrokkenen op om door samenwerking te proberen meer eenheid tot stand te brengen. Het bevorderen van spellingeenheid is ook voor de Taalunie een belangrijke doelstelling. De Taalunie had zich daarom al in december akkoord verklaard om op korte termijn tot een systematische vergelijking te komen tussen de elektronische be- | |
| |
standen die aan de basis liggen van het Groene Boekje en van de nieuwe Van Dale. Het is immers belangrijk in eerste instantie een duidelijk beeld te krijgen van de aard en omvang van de afwijkingen tussen de verschillende bronnen. De regels zoals zij door de Taalunie zijn vastgesteld, zullen echter onverminderd gehandhaafd blijven. De regeling is in opdracht van de Taalunieministers uitgewerkt door een deskundige commissie - de taaladviescommissie. Die heeft het hele officiële proces voortdurend begeleid en daarbij alle door haar noodzakelijk geachte knopen doorgehakt.
| |
● De tussen-n volgens cohen
In een eerste bijdrage gaat Harry Cohen uitgebreid in op de nieuwe regeling voor de schrijfwijze van de tussenklank -e- in samenstellingen. Cohen levert vooral kritiek op de vijf vastgestelde uitzonderingscategorieën op de hoofdregels. Het gaat om uitzonderingen als Koninginnedag, reuzesterk, kattekruid, kinnebak en bolleboos. Zoals men ziet, gaat het in alle gevallen om woorden die bij toepassing van de nieuwe hoofdregels een n zouden moeten krijgen en daarvan nu worden uitgezonderd.
De hoofdkritiek van Cohen betreft het bestaan van de categorieën zelf. Anders dan de hoofdregels, die een beroep doen op objectief waarneembare criteria, betreffen het volgens hem wollige onderscheidingen die zelfs voor deskundigen niet hanteerbaar zouden zijn. Voor wie voor het eerst kennis neemt van de nieuwe regeling, lijkt een en ander misschien wat ingewikkeld. Het wordt echter al een stuk gemakkelijker als we beseffen dat de genoemde vijf uitzonderingscategorieën vrijwel altijd leiden tot het behoud van de bestaande woordbeelden. Daarvoor zijn ze ook bedoeld. Zij moeten een aantal woorden behoeden voor ongewenste veranderingen door regeldwang. Spellingen als Koninginnendag, zonnenbank en bollenboos worden door de meeste taalgebruikers als ongewenst ervaren. Door hiervan uitzonderingscategorieën te maken, kunnen de taalgebruikers deze woorden blijven spellen zoals zij dat altijd al hebben gedaan.
De meeste uitzonderingsregels zijn niet generiek toe te passen zoals de hoofdregels, maar leveren eindige en beperkte lijstjes woorden op. De eerste drie categorieën zijn heel gemakkelijk toe te passen. De categorie van de zogenaamde unica bijvoorbeeld bevat uitsluitend de volgende elementen: Koninginnedag, samenstellingen met Onze-Lieve-Heer en Onze-Lieve-Vrouw, en alle samenstellingen met zonne-, mane- en helle- als eerste deel. Alleen de laatste twee, die een beroep doen op noties als versteendheid en ondoorzichtigheid, kunnen voor taalgebruikers op het eerste gezicht lastig overkomen.
Verder gaat Cohen in zijn bijdrage in op de formulering van de hoofdregels. Waarom hij beweert dat de subregel over de vrouwelijke nevenvormen tot misleidende resultaten leidt, is ons onduidelijk. Zo betoogt hij dat de taalgebruiker in het geval van een violistenconcours (concours voor violistes) met deze regel ‘de sloot in geholpen’ wordt. De spelling met n is hier volkomen normaal en sluit volledig aan bij de vorige spelling. Het lijkt weinig zinvol de nieuwe regeling te verwijten dat ze geen onderscheidingen mogelijk maakt die ook in de tot nu toe bestaande spelling onmogelijk waren. Of wil Cohen van de spellingverandering gebruik maken om voortaan een onderscheid te maken tussen verschillende concoursen e.d., naargelang ze openstaan voor mannen, vrouwen of beide seksen?
| |
Van de redactie
Dit nummer is voor een flink deel gewijd aan het in oktober vorig jaar gehouden Onze-Taalcongres. Verschillende sprekers gingen toen in op het thema ‘Als u begrijpt wat ik bedoel - complexe kennis toegankelijk maken voor iedereen’. Hun lezingen vindt u verderop in dit nummer. Ook de nieuwe spelling eist heel wat ruimte op: de Taalunie reageert op de spellingstukken uit het januarinummer, en ook daarop wordt weer gereageerd met enkele naschriften.
Door dit alles moesten enkeie vaste rubrieken sneuvelen: Het proefschrift van..., Van woord tot woord, Woordenboek van de poëzie en Uit de jaargangen. In het aprilnummer treft u ze weer aan, op hun vertrouwde plaats.
| |
● Ondergrondse operaties
De denkbeeldige woordbeelden doctorandussewijsheid en werkliedevakbond zijn spitsvondigheden van Cohen. Zo is op grond van de gegeven regels volstrekt duidelijk dat werkliedenvakbond noodzakelijkerwijs een n moet krijgen. Er bestaat van het eerste deel werklieden geen enkelvoud of kortere vorm die van dezelfde stam uitgaat. Even vanzelfsprekend is dat vreemde meervoudsvormen niet onder de regel vallen. Als zij al optreden in samenstellingen, bijvoorbeeld in woorden als museabeleid of musicibijeenkomst, genereren zij immers nooit een tussen-e. Cohen heeft natuurlijk gelijk als hij beweert dat in de formulering niet expliciet is opgenomen dat de regel enkel uitgaat van inheemse meervouden. Toevoeging van deze extra informatie zou de regel echter onnodig compliceren en daardoor de begrijpelijkheid ervan verstoren.
Hetzelfde geldt voor de speciale gevallen die copulatieve samenstellingen zijn, zoals pathologe-anatome en advocate-generaal. De Algemene Nederlandse Spraakkunst vermeldt over dit soort samenstellingen dat zij nooit een tussenklank krijgen. Derhalve zijn de regels voor de schrijfwijze van die tussenklanken ook niet op deze categorie van toepassing.
Ten slotte maakt Cohen in zijn stuk gewag van ‘ondergrondse’ operaties door de Taalunie, die volgens hem bovendien tot zotte consequenties leiden. Hij verdenkt er de Taalunie van dat zij min of meer stiekem nieuwe s-meervouden heeft laten toevoegen aan woorden als geboorte, weide, hoeve e.d. om een gewenste spellinguitkomst, namelijk spellingen zonder tussen-n, te genereren. De Taalunie heeft voor het verzamelen van deze informatie een beroep gedaan op het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Een aantal vormen zijn bovendien bij (Vlaamse) zegslieden getoetst. De gegeven vormen zijn vrijwel altijd in de corpora die aan de basis van de Woordenlijst liggen, teruggevonden. Het respect voor de empirische basis heeft in het hele traject steeds voorop gestaan. De Taalunie heeft geen ondergrondse operaties doorgevoerd.
Precies ook het respect voor het corpus verklaart datgene wat Cohen onder het kopje ‘zotte consequenties’ behandelt. Het ontbreken van een
| |
| |
dubbel meervoud bij woorden als misgeboorte, nageboorte en wedergeboorte betekent dat van die samenstellingen geen s-meervoud is aangetroffen in de corpora die aan de basis van de lijst liggen, en niet dat de Taalunie deze composita over het hoofd heeft gezien. Dat een s-meervoud niet in het materiaal is teruggevonden, betekent niet dat de vorm niet theoretisch mogelijk is of in de toekomst niet gebruikt zal worden. Dat geldt overigens voor alle grammaticale informatie in de Woordenlijst. Variatie in spelvorm is bij het grondwoord altijd te vinden, zegt de Inleiding. Zulks betekent dat de bovengenoemde woorden zich in samenstellingen waarvan zij het eerste deel vormen, niet anders gedragen dan het grondwoord. Een samenstelling met belastingaangifte als eerste deel wordt niet anders geschreven dan een samenstelling met aangifte. Als aangiftedossier de officiële spelling is, dan geldt dat ook voor belastingaangiftedossier. Dat is niets anders dan het toepassen van een van de hoofdregels van de Nederlandse spelling. De Leidraad vermeldt deze regel op p. 18 als volgt: ‘Woorden die op overeenkomstige wijze zijn gevormd, worden op overeenkomstige wijze geschreven.’ In de Woordenlijst komt dan ook geen van de door Cohen genoemde verschillende uitkomsten voor. Hij suggereert met deze voorbeelden inconsequenties die de Woordenlijst niet bevat. Van het duperen van de kopers van het eerste uur is geen sprake.
Illustratie: Frank Dam
| |
● De naam(s)bekendheid volgens Timmers
In haar bijdrage ‘De naam(s)bekendheid van de dubbelspelling’ bepleit Corriejanne Timmers ook bij de spelling van de tussenletter -s- een keuze te maken voor één enkele spelling in die gevallen waar thans twee spellingen zijn toegelaten. In gevallen als drugbeleid/drugsbeleid en tijdverschil/tijdsverschil moeten op basis van frequentie knopen worden doorgehakt. Het zal duidelijk zijn dat het doorhakken van deze knopen van een andere orde is dan het opheffen van de dubbelspelling van de bastaardwoorden, bijvoorbeeld in de gevallen direct/direkt, commissie/kommissie en kwantiteit/quantiteit. De laatste gevallen betreffen een pure spellingconventie die geen invloed heeft op de taalkundige eigenschappen van de bedoelde woorden of op hun uitspraak. In het eerste geval is dat echter wel zo. Door in gevallen als tijdverschil/tijdsverschil voor één van beide vormen te kiezen, raken wij niet alleen aan spellingconventies, maar ook aan woordvormingsprincipes, aan de morfologie van het Nederlands. En dat kan nooit de bedoeling zijn van een spellingwijziging.
De Algemene Nederlandse Spraakkunst constateert op basis van descriptief onderzoek dat er regionale verschillen optreden. Zo kent men in Vlaanderen voor die gevallen die met of zonder -s- kunnen voorkomen bijna uitsluitend de variant met -s-: tijdsverschil, spellingskwestie, begrotingstekort. Als deze vormen volgens het frequentieprincipe van mevrouw Timmers in de minderheid zouden worden gesteld, zouden bijna alle Vlamingen en een deel van de zuidelijke Nederlanders hun woordvormingsintuïties moeten opgeven. De maatschappelijke haalbaarheid en wenselijkheid hiervan moet betwijfeld worden.
| |
● Vergelijkend warenonderzoek
De laatste bijdrage betreft een zogenoemd vergelijkend warenonderzoek dat moet aantonen dat de nieuwe Woordenlijst matig tot slecht is. Hiertoe wordt een aantal oneigenlijke criteria gehanteerd die niets met de kwaliteit van het Groene Boekje als officiële woordenlijst te maken hebben. Zo worden onder het kopje ‘Kwaliteit van het woordbestand’ als criteria gehanteerd: (a) het voorkomen van oudere woorden en vaktermen; (b) het voorkomen van afkortingen en (c) het voorkomen van aardrijkskundige namen.
De officiële Woordenlijst is niet meer en niet minder dan een beschrijving van de officiële spelling en de implementatie daarvan op de Nederlandse woordenschat. De schrijfwijze van afkortingen en van buitenlandse aardrijkskundige namen behoort niet tot die officiële regeling. Het is bijgevolg logisch dat de Woordenlijst daar minder expliciet op ingaat. Voor de schrijfwijze van de buitenlandse aardrijkskundige namen geldt de Lijst van Landnamen, waarvan binnenkort een nieuwe editie verschijnt. Anders dan de spelling van de Nederlandse woorden worden deze schrijfwijzen niet door de overheid voorgeschreven. Daarom zijn ze doelbewust buiten de Woordenlijst gehouden.
Dat er minder ‘oude’ woorden in de Woordenlijst voorkomen, is het gevolg van een expliciet besluit van de Taalunieministers. Oudere woorden horen wel in woordenboeken thuis, omdat zij voorkomen in bijvoorbeeld literaire werken, en lezers de betekenis van die woorden moeten kunnen opzoeken. Voor een Woordenlijst die mensen bij hun eigen schrijfproblemen moet helpen, hebben zij echter meestal geen praktische waarde. De trefwoorden van het Groene Boekje zijn geselecteerd op basis van hun
| |
| |
frequentie in courante bronnen. Hieruit bleek dat een aantal ‘oude’ woorden in onbruik is geraakt. Eenzelfde soort redenering geldt voor vaktermen. Een vakterm komt alleen maar voor opname in de Woordenlijst in aanmerking als hij blijkbaar voldoende in niet-specialistische teksten is doorgedrongen.
| |
● Zo eenvoudig mogelijk
De kritiek in Onze Taal overziend komen wij tot de conclusie dat die zich voornamelijk toespitst op de regeling van de tussenklanken -e(n)- in samenstellingen. Deze regeling moest aan twee voorwaarden voldoen. Enerzijds moesten de regels zo eenvoudig mogelijk zijn. Anderzijds moesten zij zo weinig mogelijk leiden tot veranderingen van die woordbeelden waar de taalgemeenschap geen problemen mee had. De tussenklanken in samenstellingen hebben immers te maken met historisch gegroeide verschijnselen. De Algemene Nederlandse Spraakkunst zegt hierover:
De toestand die we nu hebben bij de tussenklanken in samenstellingen is het resultaat van een eeuwenlang proces van taalontwikkeling waarin de genitief grotendeels verloren ging, de woorden hun uitgang verloren en er allerlei verschuivingen optraden, met name door de werking van de analogie. De huidige toestand is daarom erg ondoorzichtig en in veel gevallen willekeurig.
Men kan van spellingregels niet verwachten dat zij de morfologische willekeur die in de loop van de eeuwen is gegroeid in één handomdraai en zonder de taalwerkelijkheid geweld aan te doen, in een eenduidig en logisch geheel veranderen. Voor het praktisch gebruik is van belang dat de hoofdregels goed toepasbaar zijn op de overgrote meerderheid van de gevallen en dat de taalgebruiker bovendien houvast heeft aan het feit dat gelijksoortige samenstellingen in bijna alle gevallen op dezelfde manier worden gespeld. De oude regeling had die voordelen niet. Wie beweert dat het allemaal eenvoudiger had gekund, gaat voorbij aan het feit dat grotere eenvoud tot een aanzienlijk groter aantal veranderingen - vooral ook ongewenste - zou hebben geleid.
| |
Naschrift Harry Cohen
1. | Uitzonderingscategorieën. - Deze zouden een aantal woorden moeten behoeden voor ‘ongewenste veranderingen’. Zijn de overige veranderingen dan gewenst? Is er iemand blij met zielenroerselen en gortenpap? Wanneer de auteurs hun betoog iets verder hadden doorgetrokken, was het een pleidooi voor intrekking van de hele tussen-n-regeling geworden.
Overigens, als het slechts om ‘eindige en beperkte lijstjes’ gaat, laat de Taalunie die dan publiceren. Dan hoeven we ons niet meer af te vragen of stoel in paddestoel een plantkundige aanduiding is, of ogenblik een uitzondering op uitzondering 4 is, enzovoort. |
2. | Vrouwelijke nevenvormen. - Violistenconcours voor ‘concours voor violistes’ is onmogelijk in de spelling-1954. Dat ‘behoeft nauwelijks te worden opgemerkt’, zoals het oude Groene Boekje droogjes zegt (blz. LVII). Onder de nieuwe regeling kan het wel, maar het woord krijgt daardoor twee betekenissen. Dus kans op verwarring, dus van de wal in de sloot. Overigens was dit niet mijn belangrijkste bezwaar tegen dit onderdeel. |
3. | Werkliedenverbond. - Werklieden heeft wel degelijk een enkelvoud, namelijk werkman (nieuwe Groene Boekje, blz. 1013). Dit woord blijkt nog andere meervoudsvormen te hebben, waaronder werklui. Conclusie: het heeft niet uitsluitend een meervoud op -(e)n-. Dus regel [1] is niet van toepassing. De regels [1a] en [1b] evenmin, natuurlijk. Dus geen tussen-n. Hoezo spitsvondig? Als de auteurs werkliedeverbond een ongewenst resultaat vinden, kunnen zij de regels beter anders formuleren. |
4. | Doctorandussenwijsheid. - Zelfde geval. Als niet-inheemse meervoudsvormen uitgesloten zijn, dient dat hardop gezegd te worden. Het is namelijk geenszins ‘vanzelfsprekend’. |
5. | Ondergrondse operaties. - Ik bied mijn excuses aan, want ik heb gesuggereerd dat de Taalunie bij het invoeren van meervoudsvormen als lades, heides, hoeves en zondes niet objectief te werk is gegaan - zonder dat ik dat kan bewijzen. |
6. | Zotte consequenties. - Voor de spelling van belastingaangifte(n)dossier dienen we dus de meervoudsinformatie bij belastingaangifte te negeren en naar die bij aangifte te kijken. Dat is ons nooit verteld. Hoe ver gaat dit systeem eigenlijk? Moeten we voor de spelling van weergave(n)kwaliteit nu uitgaan van gave?
De Taalunie had dit soort onregelmatigheden mijns inziens behoren glad te strijken. In het artikel ‘Omgang met vrouwen’ (verderop in dit nummer) ga ik uitvoeriger op dit onderwerp in. Het beroep op het tweede deel van het beginsel van vormovereenkomst (blz. 18) lijkt me niet terecht. Dit beginsel is uitdrukkelijk bedoeld om het basisbeginsel van standaarduitspraak in te perken (blz. 17), een functie die in de onderhavige situatie niet aan de orde is. |
7. | Ten slotte. - jammer dat de auteurs niet reageren op mijn bewering dat al dit gekissebis voorkomen had kunnen worden door een paar maanden méér aan de samenstelling van het Groene Boekje te besteden. Over het motief voor de betoonde haast hebben allerlei verhalen de ronde gedaan. Eerst was het: ‘Anders begint Van Dale een proces.’ Later: ‘Anders haken de Belgen af.’ Een constante was: ‘Het moet vóór nieuwjaar af van de ministers.’ (Alsof ‘de ministers’ iets anders is dan de Taalunie zelf.) De Taalunie zou meer begrip voor haar optreden ondervinden als zij ons vertelde wat er écht aan de hand was. |
| |
Naschrift Corriejanne Timmers
Tussen-s
In mijn artikel heb ik het Taalunie-argument ‘we willen niet ingrijpen in de uitspraak’ ontzenuwd; nu komt men met een geheel nieuw argument, gebaseerd op ‘woordvormingsprincipes’ en ‘woordvormingsintuïties’. Ik stel voor dat dit argument ook wordt losgelaten op de regels voor de tussen-n.
| |
Vergelijkend warenonderzoek
De reactie van de Taalunie beperkt zich tot enkele details en lijkt uitsluitend gebaseerd te zijn op de eindevaluatie. Ik constateer dat men met een grote boog om de belangrijkste onderdelen van mijn artikel en de essentiële punten van kritiek heen loopt.
| |
Naschrift redactie
De Nederlandse Taalunie erkent in het begin van haar weerwoord het belang van samenwerking tussen de verschillende instanties die bij de nieuwe spelling betrokken zijn. Daarom heeft zij zich ‘al
| |
| |
in december akkoord verklaard om op korte termijn tot een systematische vergelijking te komen tussen de elektronische bestanden die aan de basis liggen van het Groene Boekje en de nieuwe Van Dale’. Dat klinkt hoopvol, maar het blijft helaas onduidelijk wat er zal worden gedaan met de resultaten van die systematische vergelijking. Gaan Van Dale en de Taalunie elkaars beste keuzen inderdaad overnemen, zoals wij in het januarinummer bepleitten? En zullen de regels op grond van de geleverde kritiek inderdaad worden aangepast of in ieder geval worden verduidelijkt? De kans dat dit laatste gebeurt, is erg klein; de Taalunie stelt in haar weerwoord immers dat de regels ‘onverminderd gehandhaafd blijven’. Wij betreuren dat, want er schort wel het een en ander aan die regels, zoals blijkt uit de artikelen van Harry Cohen en Corriejanne Timmers in het vorige nummer - én in dit nummer - van Onze Taal.
|
|