● Nieuwe gezagscentra
Aan de taalkundige moet uitgelegd worden dat de rol van nieuw gezag hem niet past. Dat is moeilijk, want het streelt zijn ego dat de goegemeente hem maar al te graag met dat gezag bekleedt. Aan de vrager om normen en regels moet uitgelegd worden dat hij bij de taalkundige aan het verkeerde adres is. Dat is ook moeilijk, want hij is eraan gewend geraakt in kwesties van Waddenzee, magnetrons, opvoeding van linkshandige kinderen en roken meteen een wetenschapper om raad te vragen.
Wat nu? Gezag is een gevoelig artikel, zeker ook in taalkwesties. Regel nummer één voor gezag is dat het nooit dwingt of oplegt, maar vrijwillig wordt nagevolgd. Regel nummer twee is dat gezag zichzelf niet ter discussie stelt. Gezag is er of is er niet, maar kan niet beargumenteerd worden. De leraar, de directeur en de dominee zijn hun gezag kwijtgeraakt toen ze het ter discussie stelden. Maar er zijn kansrijke opvolgers.
In feite functioneren de nieuwe gezagscentra al een poos. Het zijn de ‘kwaliteitskranten’ (en dan denk ik vooral aan NRC Handelsblad, Trouw en Het Parool), het televisiejournaal,....
Ho, ho, zal iemand tegenwerpen. Charivarius - de strenge taalcriticus uit de jaren dertig - zou zich omdraaien in zijn graf als hij ons televisiejournaal gezaghebbend hoorde noemen; Heldring vindt in ieder nummer van NRC Handelsblad de gruwelijkste fouten. Moet dat het nieuwe gezag voorstellen?
Laten we niet vergeten dat Charivarius een representant was van een andere gezagsstructuur. Het nieuwe gezag heeft merkbaar andere normen dan Charivarius, maar het functioneert, minstens even goed, zonder op te leggen en zonder zichzelf ter discussie te stellen. En de groep die ernaar luistert, is bepaald groter dan die destijds naar Charivarius en de zijnen luisterde.
Maar waar halen die kranten hun wijsheid vandaan? Hoe weet het televisiejournaal wat goed is?
Sssst! Die vraag moet je niet stellen. Typische jaren-zeventigvraag. Misschien halen ze 't uit een boekje, misschien herinnert iemand zich iets van een vroegere leraar, misschien slaan ze er maar een slag naar, of hebben ze een fijne neus voor wat er omgaat; het doet er weinig toe. Wezenlijk voor een norm is alleen dát hij er is.
Je kunt niet tegelijk een norm willen, en die norm ook ter discussie willen stellen.