Etymofilie
Schaapmannetje
Ewoud Sanders
Het zit een beetje weggestopt, maar tussen schaapkameel en schaapos staat in de grote Van Dale (1992) het schaapmannetje, met als betekenis ‘een tweede borrel’. Hoe komt het mannetjesschaap aan die uitzonderlijke betekenis? Bestond er soms een jenevermerk met een schaap op het etiket? Maar mannetjesschaap, dat zeg je toch helemaal niet? Zo'n beest heet toch gewoon een ram?
Inderdaad. Het schaapmannetje heeft dan ook niets met schapen of rammen te maken, maar alles met de Nederlandse staatsman H.J.A.M. Schaepman (1844-1903). Schaepman staat te boek als een van de belangrijkste voorvechters van het katholicisme in de negentiende eeuw. Hij was priester, dichter, schrijver, hoofdredacteur van een katholiek dagblad en voorzitter van de Katholieke Staatspartij. Hij streed met kracht voor politieke eenheid onder katholieken, en bepleitte een samengaan met de antirevolutionairen, om zo de invloed van de liberalen te keren. Als dichter was hij niet best, maar als politicus was hij vernieuwend.
Dat zijn naam in Van Dale terechtkwam, houdt verband met een opmerking die Schaepman maakte tijdens de behandeling van de eerste Nederlandse drankwet, de wet-Modderman, die in 1881 werd aangenomen. Die wet moest een eind maken aan het grote drankgebruik in Nederland. Tussen 1876 en 1880, zo bleek uit onderzoek, dronken onze overgrootouders jaarlijks gemiddeld per persoon vijf liter pure alcohol. Op elke 92 inwoners was er een kroeg, en openbare dronkenschap kwam veel voor. De wet-Modderman stelde openbare dronkenschap strafbaar. Het aantal verkoopplaatsen van sterke drank werd beperkt en er werd een systeem van gemeentelijke vergunningen ingevoerd. Zowel aan de kroeg als aan de kroegbaas werden voortaan hoge eisen gesteld. Zo kon iemand vanwege ‘persoonlijke eigenschappen’ een vergunning worden geweigerd.
Tijdens de behandeling van de drankwet in de Tweede Kamer kwam iemand op voor de arbeider. Hij zei: ‘Een werkman heeft recht op een borrel.’ Waarop Schaepman zou hebben geantwoord: ‘Wel op twéé borrels.’ Althans, zo is de anekdote overgeleverd. Als je de Handelingen der Staten-Generaal erop naslaat, blijkt Schaepman op 9 mei 1881 te hebben gezegd: ‘Ik meen te mogen aannemen dat niemand in het gebruik van twee glazen sterken drank per dag een schrikbarend drankverbruik zal zien.’
Hoe het ook zij, Schaepmans bon mot kreeg vleugels. Het gebruik om een tweede borrel een Schaepmannetje te noemen, begon in Den Haag, maar al snel dook het woord ook elders op. Het tijdschrift Noord en Zuid noteerde het in 1882 onder het kopje ‘Nieuwe woorden’. De schrijfwijze was toen al veranderd in schaapmannetje, en het werd ook al gebruikt voor borrel in het algemeen, niet speciaal voor het tweede glas.
Hoelang het woord schaapmannetje heeft standgehouden, is moeilijk te zeggen. Het duikt verschillende keren op in woordenboeken en tijdschriften, en lijkt een tijdlang zeer algemeen te zijn geweest. ‘Wie hoorde niet van een schaepmannetje’, heet het in 1900 in een tijdschrift. Overigens werd in datzelfde jaar duidelijk dat de wet-Modderman niet het gewenste effect had gesorteerd. Ons land telde nog altijd achtduizend kroegen meer dan de wet toestond. En er werd nog altijd veel te veel gezopen.