● Knopjes omzetten
Het taalvermogen waarmee kinderen ter wereld komen, helpt hen te ontdekken wat de grammatica is van die ene taal die hun omgeving spreekt. Kinderen hebben hun eigen eenvoudige grammatica, passen die toe, en veranderen daar zonodig iets aan: ze doen dus meer dan alleen hun ouders imiteren.
Kinderen zijn als het ware voorgeprogrammeerd om taal te leren
De grammatica van een kind dat begint een taal te leren, is te vergelijken met een aantal schakelaars (‘parameters’), die in de neutrale stand staan. Afhankelijk van de taal die het kind leert, kunnen ze zo blijven staan, of moeten ze worden bijgesteld.
Zo bestaan in het eerste stadium alle lettergrepen uit een medeklinker gevolgd door een klinker. Niet meer en niet minder. Dat betekent dat auto volgens de kindergrammatica van die fase moet worden uitgesproken als toto en dik als di. De volgende stap is dat een woord kan beginnen met een klinker. Daarvoor moeten Nederlandstaligen in spe dus een schakelaar omzetten. Dat wordt bepaald door de taal: er zijn ook talen waarin álle lettergrepen met een medeklinker beginnen.
Daarna leren peuters dat woorden ook met meer dan één medeklinker kunnen beginnen: bijvoorbeeld met bl-. Ze gaan nu ook woorden produceren die met pw- en tl- beginnen. Dat dat in het Nederlands onmogelijke combinaties zijn, leren ze doordat ze hun ouders zulke woorden nooit horen gebruiken. Behalve wat wél mag, moeten kinderen dus ook leren wat niet mag.
De ontwikkeling van klanken aan het woordeinde gaat even systematisch in z'n werk. Fikkert: ‘In het begin laten kinderen alle finale medeklinkers weg: paard wordt pa. Dan krijg je een fase waarin ze zich realiseren dat er ook een medeklinker aan het woordeinde kan staan. Hun voorkeur gaat dan uit naar een s: paas. Pas later wordt het paat en nog veel later paard.’