● In tegenstelling tot jij/jou
? Wij twijfelen over het juiste voornaamwoord in de zin ‘Ik lust graag kastanjes, in tegenstelling tot jij/jou’. Na de voorzetseluitdrukking in tegenstelling tot verwacht je een vierde naamval, dus jou. Maar iemand anders beweert dat jij in deze zin onderwerp is, net als ik.
! Goed is: ‘Ik lust graag kastanjes, in tegenstelling tot jij’.
Op blz. 618 lezen we in de ANS de volgende regel: ‘Persoonlijke voornaamwoorden die gecombineerd worden met een voorzetsel, hebben de niet-onderwerpsvorm: bij mij, van jou.’ In tegenstelling tot is een voorzetseluitdrukking, wat volgens de regel voor jou pleit. Maar de regel is hier niet van toepassing. In de probleemzin is namelijk meer aan de hand. Hij bevat een samentrekking en kan - volledig uitgeschreven - als volgt gelezen worden:
1 | Ik lust graag kastanjes, in tegenstelling tot (het feit dat) jij (geen kastanjes lust). |
Het onderwerp ik wordt in deze zin vergeleken met een ander onderwerp, dat ook als zodanig moet optreden, dus als jij.
Met jou zou de zin een geheel andere betekenis krijgen, omdat dan twee voorwerpen worden vergeleken:
2 | Ik lust graag kastanjes, in tegenstelling tot jou (= ‘kastanjes lust ik wel maar jou lust ik niet’). |
Nog een voorbeeld, deze keer met de voorzetseluitdrukking in plaats van:
3a | Hij nodigt Joris uit in plaats van jou. |
3b | Hij nodigt Joris uit in plaats van jij. |
In 3a gaat het om een keuze tussen Joris en jou: hij nodigt niet jou maar Joris uit. Zin 3b plaatst hij tegenover jij: niet jij maar hij nodigt Joris uit.
Hetzelfde onderscheid zien we bij woorden als behalve en uitgezonderd:
4a | Behalve jij was er niemand in de kamer. |
4b | Behalve jou heb ik niemand ontmoet. |
5a | Uitgezonderd jij/Jij uitgezonderd kwam niemand op tijd. |
5b | Uitgezonderd jou/Jou uitgezonderd heb ik niemand gefeliciteerd. |