Spreken met microfoon
Soms is een zaal zo groot of een akoestiek zo slecht dat geluidsversterking op z'n plaats is. Vier suggesties voor het spreken met microfoons.
1 Test de microfoon altijd van tevoren uit. Test luidheid, scherpte (hinderlijk bij s-klanken) en gerichtheid (bij sommige microfoons is het noodzakelijk om exact dezelfde afstand tussen mond en microfoon te bewaren, wat enige training vereist). Het beste is een draadloze microfoon of een halsmicrofoon, omdat die op een vaste afstand van de mond blijven. Bij een statiefmicrofoon bent u niet te verstaan als u even iets op het bord schrijft of aanwijst op de overhead-projector.
2 Spreek bij veel galm de lettergrepen kort uit. Pas daarbij op niet ‘afgebeten’ te klinken. Verdeel een zin in delen en houd iets langere pauzes dan u gewend bent. Bij weinig galm kunt u de lettergrepen iets meer rekken, de klanken langer aanhouden, gedragener spreken.
3 Spreek de medeklinkers p, t, k, g en s niet té pittig uit. En spreek iets over de microfoon heen, er niet direct in. Zo voorkomt u hoorbare luchtstootjes (ploppers) via de microfoon. Oefen met de woorden politieagent, teruggeschroefd, sinaasappelsap, stekelvarkentje en probeer ze milder te laten klinken. U kunt ook zinnetjes uitproberen als ‘de kop van de kat is jarig en zijn pootjes vieren feest’ of ‘de kat krabt de krullen van de trap’.
4 Vermijd hinderlijke bijgeluiden zoals diep zuchten, keelschrapen, smakgeluiden, hoesten en geruis van het omdraaien van papieren.
Literatuur:
T. Dinger, M. Smit, C. Winkelman: Expressiever en gemakkelijker spreken. Coutinho, Muiderberg, 1984.
P. Sas en C. De Clercq: Als je veel moet praten. Acco, Leuven/Amersfoort, 1988.