Onze Taal. Jaargang 62
(1993)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |||||||||||||||
■ Maar afgezien van dat...: het hiaat als stijlgebrek
|
- | Het eerste criterium om te beoordelen of... (in plaats van: bij de beantwoording van de vraag of...) |
- | Het slot zou moeten uitwijzen/duidelijk maken of... (in plaats van: antwoord moeten geven op de vraag of...) |
- | Er wordt in het kort vergeleken hoe een Nederlander en een Amerikaan... (in plaats van: Er wordt een korte vergelijking gegeven van de manieren waarop een...) |
- | De algemene opinie was dat opnieuw bekeken/overwogen/nagegaan/onderzocht moet worden hoe... (in plaats van: nagedacht moet worden over de vraag hoe...) |
- | Dit kan bewijzen hoezeer de Nederlander... (in plaats van: als bewijsstuk dienen voor de stelling hoezeer...) |
- | Om uit te maken/te beoordelen welk afbreekprogramma het best werkt... (in plaats van: Om tot een keuze te komen met als criterium welk afbreekprogramma...) |
- | Het is moeilijk zich voor te stellen/zich in te denken in hoeverre dit... (in plaats van: zich een beeld te vormen van de mate waarin dit...) |
Het kenmerkende van de bovenstaande zinnen is dat zij alle een eenvoudig overgankelijk werkwoord bevatten waarop een lijdend-voorwerpszin kan volgen. Dat is in de door De Koning gesignaleerde hiaatzinnen niet mogelijk. Daarin worden namelijk telkens werkwoordelijke uitdrukkingen gebruikt die een voorzetsel bevatten en daardoor ook steeds om een voorzetselvoorwerp vragen; terecht beschouwt De Koning het voorzetselvoorwerp, als het om hiaten gaat, als ‘de grootste boosdoener’.
Kortom, door gebruik van het juiste voegwoord of van een ander werkwoord ontstaan beknoptere zinnen en kunnen hiaten vermeden worden.
■ Bondigheid en hiaten
Wim Seunke - tolk-vertaler Engels, Zutphen
Het aprilnummer van Onze Taal bevat een bijdrage van Martin de Koning over het hiaat als stijlfout. Het is te hopen dat hij met zijn verbeteringen vooral de hiaten zichtbaar wilde maken, want enkele van de ‘verbeteringen’ blinken uit in omslachtigheid en stroefheid. Ter wille van de beknoptheid noem ik slechts één voorbeeld:
Fout:
|
||
De Konings verbetering:
|
||
Mijn verbetering:
|
De Koning verklaart zijn verbetering als volgt: ‘Neemt u de eerste zin. Een criterium voor wat? Voor beantwoording van een vraag? Voor de vaststelling van een feit?’ In dit geval zijn die twee mogelijkheden één pot nat; wie een antwoord zoekt op de vraag of er sprake is van fraude, doet hetzelfde als wie eventuele fraude wil vaststellen. Hooguit zou ‘beantwoording van een vraag’ kunnen verwijzen naar de vraag naar algemene criteria voor fraude, terwijl ‘vaststelling van een feit’ dan zou doelen op het vaststellen van een specifiek geval van fraude. Dat is alleen na te gaan door de bedoelde zin in zijn context te beoordelen, wat hier niet mogelijk is.
■ ‘Saage op 'n schaampie’ een oude klankverandering
Ron van Zonneveld - taalkundige, RU Groningen
In het meinummer van Onze Taal signaleert C.A. Zaalberg, in een prikkelende reactie op ‘Nog eens: weg standaardtaal!’ van Jo Daan, dat we nu bezig zijn ‘de ui te vervlakken tot aa’ en dat deze klankverandering ‘veel verwarring garandeert’. Een nieuwslezer zou de ui van voorruit als een aa hebben uitgesproken, en dat kan inderdaad verwarrend zijn. ‘Bij publieke sprekers kun je dikwijls niet horen of ze aanslagen bedoelen of uitslagen’, gaat Zaalberg chargerend verder, en hij spreekt in dit verband zelfs van een epidemische ziekte.
Is het echt zo erg? In het proefschrift van Dicky Gilbers, Phonological Networks, a theory of segment representation (Groningen 1992), valt te lezen dat de ui van het standaard-Nederlands in de ‘western Dutch dialects’ wel wordt uitgesproken als een lange u, dezelfde u als die van put, maar dan lang. Het i-deel van de ui wordt dus niet geuit, maar ter compensatie wordt het u-deel verlengd. Dit wordt gezien als een fonologisch proces, ‘compensatory lengthening’ geheten. Dit proces beperkt zich niet tot de ui. Alle tweeklanken worden op de beschreven wijze tot eenklank gemaakt. Gilbers illustreert dit proces, waar te nemen in de dialecten van Den Haag en Amsterdam, met woorden als Cruyff, kuis, lijk en koud. Volgens de beschrijving van Gilbers klinkt kuis toch nog niet helemaal als kaas, zoals Zaalberg suggereert, maar als kus, met een lange u.
Hoe ontstaat dan de kaas-uitspraak van kuis? Misschien via het door Gilbers beschreven proces, waarbij de lange u wordt verlaagd. Spreek het woord met de mond open uit, en je hebt kaas. Deze
uitspraak herinner ik me uit het plat-Haags: Hier hebbie un schaampie, da kajje lekkah op saage!, bood jaren geleden een plat-Haagse mevrouw mij een schuimpje aan. Ik praatte haar na - op saage? - en kreeg een lel om mijn oren. Op zuigen dus.
Dit verhaal illustreert dat de klankverandering die Zaalberg meent te signaleren geen echte verandering is. De diagnose van een epidemische ziekte kan dan ook geen stand houden: de aa-achtige uitspraak van de ui bestaat wellicht al eeuwen, zij het niet in het standaard-Nederlands.
Naschrift redactie
De constatering van de heer Zonneveld is juist: de aa-achtige uitspraak van de ui is al oud. Ze komt al heel lang voor in diverse dialecten. De heer Zaalberg doelde in zijn artikel echter op het doordringen van deze uitspraakverandering in de spreektaal van standaardtaalsprekers. Hij noemt als voorbeeld een lesgevende hoogleraar, een nieuwslezer en andere ‘publieke sprekers’. De genoemde klankverandering is in zoverre wél een echte verandering dat zij nu een plaats krijgt in de uitspraak van standaardtaalsprekers.
Wij kunnen ons goed voorstellen dat een aa in plaats van een ui in de spraak van een dialectspreker geen verwarring geeft: dan kan een hoorder met een standaardtaalachtergrond zich er immers op instellen dat elke aa die hij hoort met zijn eigen ui overeenkomt. Bovendien is de kans groot dat in een dergelijk dialect de ‘echte’ aa (van aap) weer een andere ‘kleur’ heeft (bijvoorbeeld aop of aep). De situatie wordt anders wanneer een standaardtaalspreker in zijn spraak af en toe de ui verwisselt met de aa en daarbij de ‘echte’ aa eveneens als aa uitspreekt. Dan kunnen wij ons - met Zaalberg - de verwarring goed voorstellen.
■ Gedelete(t): levende taal
J.F.I. van den Broek - Zaandam
Op blz. 66 van het aprilnummer zet C. Blomberg de argumenten op een rij voor de voltooid deelwoorden gedeleted en gedelete. Het is niet omdat ik verwijderd prefereer dat ik reageer, maar wegens de slotzin ‘Kan een officiële instantie over dit geval een uitspraak doen?’, waar ik, gevoelsmatig, moeite mee heb. Het is natuurlijk prettig wanneer er sprake is van een zekere uniformiteit in de taal; dat verhoogt de kans dat men elkaar begrijpt. Het is echter wel verstandig om te beseffen dat de taal slechts een communicatiemiddel is en geen doel op zichzelf. Een instantie die bepaalt hoe woorden geschreven moeten worden, is niet nodig; de gebruikers doen dat zelf wel. Dat kan in het geval van een nieuwe uitdrukking wat tijd nodig hebben, maar op de lange termijn regelt zich dat vanzelf.
Ik denk daarom dat C. Blomberg zelf zal moeten beslissen of hij (of zij) een t achter gedelete zet; dat houdt het Nederlands levend.
■ ‘Hollands’ as amptelike taal van Suid-Afrika
C.A. Storm - Eerst Sekretaris Suid-Afrikaanse Ambassade, Den Haag
Die artikel in u tydskrif Onze Taal van Mei 1993 deur D W le Roux, Direkteur Staatstaaldiens, Pretoria, bevat twee foute wat die posisie van Nederlands in Suid-Afrika verkeerd daarstel.
Artikel 137 van die Zuid-Afrika Wet, 1909, wat op 31 mei 1910 in werking getree het, lees soos volg:
Gelijkheid van Engelse en Hollandse Talen.
+137. De engelse alsmede de hollandse talen zijn officiële talen van die Unie.
In 1925 is Afrikaans ingesluit in Nederlands deur middel van Wet no. 9 van 1925, wat soos volg lees:
1 Het woord ‘hollandse’ in artikel honderd zeven en dertig van de Zuid-Afrika Wet, 1909, en elders in de Wet waar dat woord voorkomt, wordt hierbij verklaard het Afrikaans in te sluiten.
2 Deze Wet kan voor alle doeleinden worden aangehaald als de Wet op de Officiële Talen van de Unie, 1925, en wordt geacht van kracht geweest te zijn vanaf de een en dertigste dag van Mei 1910.
Die implikasie van hierdie wet, wat op 22 Mei 1925 goedgekeur en ‘Door de Goeverneur-generaal in het Hollands getekend’ is, is dat Afrikaans sedert 31 Mei 1910 gelykwaardig aan ‘Hollands’ is.
Die afleiding kan gevolglik tereg gemaak word dat Afrikaans, naas ‘Hollands’, sedert 31 Mei 1910 'n amptelike taal van Suid-Afrika is en dat die ‘Hollandse’ taal, met ingang van 10 Februarie 1926, die datum waarop ‘Wet No. 1 van 1926’ ingevoer is, uit die Suid-Afrikaanse wetboeke verdwyn het.
Dit is onwaar, soos wat mnr D W le Roux beweer, dat Nederlands so onlangs as 1984 formeel 'n amptelike taal van Suid-Afrika was. Wet no. 32 van 1961, wat voorsiening gemaak het vir die totstandkoming van die Republiek van Suid-Afrika, verleen alleen aan Afrikaans en Engels erkenning as die amptelike tale. Paragraaf 108 (!) van hierdie wet lees soos volg:
‘Afrikaans en Engels is die amptelike tale van die Republiek en word op gelyke voet behandel en besit gelyke regte, vryheid en voorregte.’
Of Nederlands tot en met republiekwording in 1961 teoreties 'n amptelike taal van die Unie van Suid-Afrika was, kan sekerlik aanleiding gee tot 'n interessante debat. Die feite is egter onbetwisbaar dat Afrikaans sedert 31 Mei 1910 'n amptelike taal is en dat ‘Hollands’ met ingang van 1926 uit die wetboeke verdwyn het en met Afrikaans vervang is.
■ De calculerende burger
B.V.A. Bartens - Amsterdam
Er verschijnt tegenwoordig geen artikel over de relatie burger-overheid of er wordt in tekeergegaan tegen ‘de calculerende burger’. Wat kan men tegenhebben op een burger die kan optellen en aftrekken? Nu besef ik dat de schrijver van zo'n artikel de zoveelste lijder is aan het misverstand dat calculeren ook ‘uit berekening handelen, op zijn voordeel uit zijn’ betekent.
In nummer 2/3 van Onze Taal lijkt Hans Heestermans zich zonder slag of stoot te willen neerleggen bij de heersende mode calculerend te zeggen waar men uit berekening handelend bedoelt. In de rubriek Nieuwe woorden constateert hij tenminste een ‘aanzet tot betekenisverandering’ zonder een woord van protest. Dat is spijtig en merkwaardig.
Natuurlijk beslist uiteindelijk de taalgebruiker wat wel of geen goed Nederlands is, maar als men de taalgebruiker
erop wijst wat er mankeert aan een bepaalde ‘betekenisverandering’, dan blijkt hij althans zo nu en dan voor rede vatbaar. Zo wordt al geruime tijd nauwelijks meer iets vernomen van het taalmonstrum automobiliteit. Ik ben ervan overtuigd dat het feit dat vele journalisten en taalkundigen niet ophielden er de draak mee te steken, en het bijna niet dan tussen ironische aanhalingstekens weergaven, daartoe veel heeft bijgedragen.
Natuurlijk kan men met de armen over elkaar gaan zitten afwachten of een ‘betekenisverandering’ vanzelf weer uit de gratie raakt. Soms gebeurt dat ook, maar in dit geval ben ik er niet gerust op. Ik heb tot nu toe tenminste nog niemand bezwaar horen maken, en tussen aanhalingstekens zie ik de calculerende burger ook nooit geplaatst. Zelfs in de hoofdartikelen van de om zijn hang naar verzorgd Nederlands bekendstaande NRC wemelt het tegenwoordig van de calculerende burgers.
Calculeren staat misschien wat deftiger, en wellicht komt het in politiek Den Haag geweldig van pas als eufemisme - bijna elke burger (lees: kiezer) sjoemelt wel eens met zijn belastingaangifte: hij mocht er eens aanstoot aan nemen berekenend genoemd te worden!
Nogmaals, de taalgebruiker maakt uit welke betekenisverschuivingen Van Dale halen. Maar juist in een blad als Onze Taal mag men voor het zover komt toch wel enig tegenstribbelen verwachten!
Naschrift redactie
In het geval van berekenend ‘door rekenen vaststellend’ en ‘arglistig’ bestaat er wel een verwantschap tussen de betekenissen. Beide woorden beschrijven immers ongeveer ‘het van tevoren afleiden door middel van een aantal denkstappen’. Dit type verwantschap wordt wel polysemie genoemd. Bij een polyseem woordenpaar komt het wel eens voor dat het synoniem dat bij de ene betekenis mogelijk is, ook gebruikt gaat worden bij de andere betekenis. Een voorbeeld is de uitdrukking uit je dak gaan ‘veel tekenen van enthousiasme vertonen’, die op het eerste gezicht tamelijk raadselachtig is. Tot we ons realiseren dat bol in uit je bol gaan als synoniem (schedel)dak heeft, en dak als polyseme betekenissen ‘bedekking van een huis’ en ‘bedekking van hersenen’ heeft.
Overigens heeft calculerend vergeleken met het neutrale berekenend een heel volwassen en serieuze gevoelswaarde. Zo kun je een achtjarige die in de buurt van een ijskarretje over de hitte begint te klagen wel berekenend maar niet calculerend noemen. Ook hierom valt er wat voor het nieuwe calculerend te zeggen.
■ ‘Ik zie je’: vertaald Sranan Tongo?
K.W. van Doorne - Amsterdam
Ik acht de kans groot dat de uitdrukking ik zie je (aprilnummer blz. 65) uit het Engels afkomstig is, waarschijnlijk indirect: al in de jaren zestig was onder de Surinamers in Nederland de uitdrukking m'e si yu (ik zie je), met de variant m'o si yu (ik zal je zien) heel gebruikelijk. Vermoedelijk gaan deze uitdrukkingen terug op I'll see you later, wat op verschillende manieren verkort kan worden: see you, see you later (al dan niet met alligator), I('ll) see you. Mijn vermoeden is dat het Sranan Tongo, dat een Engelse basis heeft en tijdens de bezetting door Amerikaanse troepen gedurende de Tweede Wereldoorlog sterke Engelse invloeden heeft ondergaan, voor Nederland de directe bron is: veel Surinamers vertalen hun Nederlands soms letterlijk uit het Sranan Tongo.
■ De beerput van de NJN/BJN
Herman Clerinx - journalist, Hasselt (België)
Met veel interesse heb ik in Onze Taal nummer 5 het artikel gelezen over de groepstaal van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Zelf was ik tussen ongeveer 1975 en 1980 een vrij actief lid van de BJN, de Belgische Jeugdbond voor Natuurstudie. De BJN is in de jaren vijftig gegroeid uit een Antwerpse afdeling van de NJN en heeft niet toevallig een hoop gewoontes en taalelementen van de NJN overgenomen. Zo herken ik verschillende termen in het artikel: zoka, matras, KC... Van dat zoka (zomerkamp) ken ik nog twee afleidingen: nazoka (nazomerkamp) en kaka (carnavalkamp - de tegenhanger van het Nederlandse kroka, krokuskamp). Wellicht zijn deze termen typisch Belgisch.
De NJN en BJN kennen hun eigen waarden. Uiteraard krijg je er waardering als je veel van de natuur afweet, de zang van veel vogels herkent, goed met een flora kunt omgaan... Twee soorten creativiteit worden echter in het bijzonder op prijs gesteld: muzikale creativiteit (zingen of een muziekinstrument bespelen - handig om het hupsen te begeleiden of om bij het kampvuur te zingen) en verbale creativiteit. Als je maar goed gebekt bent en geregeld gevat uit de hoek komt, zit je op rozen. Ik vermoed dan ook dat veel NJN- en BJN-termen vanuit die waardering zijn ontstaan. NJN'ers en BJN'ers vinden het nu eenmaal leuk om met de taal te stoeien en woordhumor te gebruiken.
Onder ‘Afkortingen: Acroniemen’ wordt de afkorting DROL vermeld. Net als kaka, kots of beerput sluit die aan bij een andere eigenschap of ‘waarde’ van NJN'ers en BJN'ers: deze knapen en dames komen graag vies uit de hoek. Het is niet ongewoon (integendeel!) dat je als NJN'er of BJN'er ongegeneerd over kak en pis praat, met je handen eet, je handen aan je broek afveegt, in de modder speelt... Het gebruik van termen als kaka, beerput of kots kan volgens mij op die manier verklaard worden, als een zoveelste voorbeeld van hoe taal de zeden van een groep weerspiegelt.
De auteurs noemen in de categorie ‘bestaande woorden met een nieuwe betekenis’ van de NJN-taal de beerput ‘een soort dag- of logboek’. Dat klopt niet helemaal. Een beerput kun je het best vergelijken met een ‘poesie’ van de lagere school. Een beerput neem je mee op kamp, waar iedere kampdeelnemer er iets in mag schrijven, tekenen (of krassen) of er op zijn minst iets mee mag doen. Ook kun je er souvenirs in plakken, zoals de rekening van het café waar je te veel hebt gedronken of het blad van een mooie plant die je hebt gedroogd. Maar daar blijft het niet bij. In de beerput kun je bijvoorbeeld ook resten plakken van een mislukt avondmaal (omdat de leden van het kamp zelf moeten koken, komt dat weleens voor) of andere vieze dingen opnemen. Ook moet een nieuwe beerput worden gedoopt, of beter: worden ingebeerd. Dat kan heel netjes gebeuren, maar het kan ook door hem bijzonder vies te maken, bijvoorbeeld door hem in nat gras of modder te vegen of door er een half glas bier over uit te gieten.