● Omgangstaal: Plautdiets
De Mennonieten komen oorspronkelijk uit Friesland, Groningen, Holland, Zeeland, Brabant en Vlaanderen. (Ruim 85% van de namen, zoals Friesen, Klaassen, Wiebe, duidt hier nog op.) Zij spraken Nederfrankische, Nedersaksische en Friese dialecten. Toen zij rond 1550 naar het Weichselgebied vertrokken, kwam hun taal in contact met het Westpruisische dialect en het Hoogduits. Hieruit ontstond een Nederduits dialect, Plautdiets, dat heden nog door veel Mennonieten in Siberië en Noord-Amerika gesproken wordt.
Als kerktaal werd tot laat in de 18de eeuw het Nederlands gebruikt. Deze functie werd daarna overgenomen door het Hoogduits van de Bijbelvertaling van Luther en van het gezangenboek. Het Hoogduits heeft zo ook zijn sporen achtergelaten, maar het Plautdiets is nog altijd een variant die zeer ver van het standaard-Duits verwijderd is. In de praktijk betekende dit voor veel Mennonieten in Rusland een situatie van drietaligheid: Plautdietsch als omgangstaal binnen de gemeenschap, Hoogduits als kerktaal, en Russisch als taal voor contacten met de buitenwereld.
In het gedenkboek van het Algemeen Nederlands Verbond dat in 1923 werd uitgegeven, beschrijft ds. F.C. Fleischer de Mennonietenkolonies in Zuid-Rusland als ‘Nederlanders in de Steppe’. Bij zijn eerste ontmoeting wil hij Duits spreken, maar hij krijgt te horen: ‘Proat oe mar hollans, wie verstoan oe wol’. Er is inderdaad een nauwe verwantschp van de Nederlandse streektalen met het Plautdiets, dat ons vertrouwd in de oren klinkt.
Ter illustratie enkele voorbeelden van de overeenkomsten met het Nederlands: ein, tvei, drei, feia, fiif, zaas, zeeven, acht, neejen, tiien als telwoorden; drok, ik hav et drok (‘ik heb het druk’); fegadering, fendoag, feniele(n) (‘vernielen’), loot (‘laat’), mak, onouzel, onjemak (‘ongemak’), voat (‘woerd’).
Een bijzonder kenmerk van het Plautdiets vormt de meer voor in de mond uitgesproken k: niet alleen in beginpositie, zoals bij tjinja voor ‘kinderen’ en bij tjleed voor ‘kleed’, maar ook in eindpositie, zoals bij maltj voor ‘melk’ en tjoatj voor ‘kerk’ (vergelijk het Nederlandse kerk, het Friese tsjerke en het Engelse church).