Onze Taal. Jaargang 62
(1993)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
De leek en het nominale compositumHarry Cohen - BrusselNiet alleen advocaten interesseren zich voor juridische kwesties, en ook wie geen dokter is, kan belangstelling hebben voor bepaalde medische problemen. Zo is het ook met taal. Al zijn we in de eerste plaats gebruikers, af en toe willen we taal ook eens zien als een voorwerp van onderzoek en studie. Onze Taal zal daarom zo nu en dan de aandacht vestigen op publikaties die niet voor leken bedoeld zijn, maar hen misschien toch interesseren. In een gezelschap van vertalers beweerde een Italiaan onlangs dat Nederlands maar een armoedig taaltje is. Als voorbeeld gaf hij het woord afwaswater. Daarmee duiden Nederlanders zowel het frisse sopje aan waarmee ze het vaatwerk te lijf gaan als het lauwe drab dat na die operatie overblijft. Zo'n dubbele betekenis kan tot verwarring leiden, bijvoorbeeld in een zinsnede als ‘zo helder als afwaswater’. Italianen onderscheiden in dit geval ‘acqua da lavare’ (water om mee te wassen) en ‘acqua di lavare’ (water van het wassen), en met dat ene lettertje verschil is alle dubbelzinnigheid de wereld uit. In het Italiaans krijgen nieuwe dingen en begrippen heel vaak zo'n naam in de vorm van een korte omschrijving, terwijl we in het Nederlands eerder neigen tot een samenstelling (twee of meer bestaande woorden aaneengeschreven, eventueel verbonden door koppeltekens of tussenletters). | |
● Bekendste functieEen samenstelling is compacter dan een omschrijving, maar verschaft, zoals uit bovenstaande anekdote blijkt, soms minder informatie. Dit verschijnsel komt aan de orde in het tot een boekGa naar eind* omgewerkte proefschrift van de Gentse wetenschappelijk assistent Johan de Caluwe, waarin de eigenschappen van Nederlandse samenstellingen worden onderzocht. Dit proefschrift werd in 1990 bekroond met de achtjaarlijkse ‘Prijs voor Taalkunde’. De Caluwe beschrijft niet alle samenstellingen: Johan de Caluwe (Aalst, 1960) studeerde Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit van Gent, waar hij in 1988 promoveerde. Sinds 1989 werkt hij daar in de functie van assistent bij de Vakgroep Nederlandse Taalkunde. geen werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden, alleen zelfstandige naamwoorden. Niet alle samengestelde zelfstandige naamwoorden: alleen die met het patroon [zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord] of [werkwoordsvorm + zelfstandig naamwoord], zoals ozonlaag en draagmoeder. Niet alle woorden met een van deze beide patronen, maar alleen die waarin een kerndeel (-laag, -moeder) en een toegevoegd deel (ozon-, draag-) te onderscheiden zijn. Dus niet die waarin de samenstellende delen gelijkwaardig zijn, zoals in priester-arbeider.
Welke functies vervullen samenstellingen als ozonlaag en draagmoeder in ons taalleven? Er is één functie waarmee elke taalgebruiker vertrouwd is. Wanneer we niet over alle sigaretten ter wereld willen spreken, maar over een welbepaald deel daarvan, kunnen we het woord sigaret verbinden met een ander woord dat naar die bijzondere soort verwijst: filtersigaret. De verwijzing geschiedt hier door het noemen van een belangrijk kenmerk van de subcategorie (filter-). We kunnen ons echter ook van een vergelijking bedienen (vlinderdasje) of een beroep doen op de wereldkennis van onze gesprekspartner (schuttingwoord). In al deze gevallen heeft de samenstelling een subcategorienoemende functie. | |
● Verrassend procédéIn sommige samenstellingen verwijst het toegevoegde deel echter naar een eigenschap die geheel vreemd is aan het object dat in het kerndeel wordt aangeduid. Als we het erover eens ‘De lezer moet erop voorbereid zijn dat het hier niet gaat om een praatje voor leken’ zijn dat het begrip ‘schip’ altijd iets met water te maken heeft, is de term luchtschip op het eerste gezicht nonsens. In werkelijkheid gaat het om een verrassende manier om nieuwe verschijnselen te benoemen. Van ‘schip’ blijft het element ‘transportmiddel’ behouden, maar het element ‘water’ wordt genegeerd en zelfs vervangen door iets wat daarmee in tegenspraak is. Hier is kennelijk geen | |
[pagina 111]
| |
sprake van een subcategorie, maar van een geheel nieuwe categorie. We zien deze techniek opnieuw toegepast in ruimteschip en verder ook in woorden als handschoen, rolschaats, vruchtvlees, seksbom, zonnebad, prikpil, lichtsluis, vingerhoed, zeehond. Deze tamelijk onbekende functie heet de categorienoemende functie.
De Caluwe vermeldt nog twee andere functies. De ene zien we in woorden als Bijlmerbajes en Telegraaflezer. Daarmee duiden we één enkel exemplaar of een lid van een beperkte groep aan. Zulke woorden beginnen meestal met een eigennaam. (Dit is evenwel geen kenmerkende eigenschap: dieselmotor, jobsgeduld en achillespees behoren niet tot deze soort.) Hun functie wordt identificerend genoemd. De andere functie zien we in huwelijksbootje en levensweg, die evenmin iets met een (sub)categorie uitstaande hebben. Ze worden gevormd om dingen die al een naam hadden, eens in een nieuw licht te plaatsen. Zij vervullen een beeldende functie. Voor beide functies geldt dat het om gelegenheidscreaties gaat, waarvan slechts enkele het woordenboek halen.
De onderscheidingen tussen de vier functies zijn niet zo scherp als de systematicus graag zou willen. Voor de een gaat het bij Hitchcock-films om de identificerende functie, bij de ander is er al sprake van een subcategorie. Ander voorbeeld: een bank is van huis uit een financiële instelling. Subcategorieën: spaarbank, landbouwbank, enz. Via het procédé zoals hierboven bij luchtschip is beschreven, kwam het tot bloedbank. Geleidelijk is ‘bank’ zo een instelling geworden waar iets (niet per se geld) tijdelijk wordt ondergebracht. Tegenwoordig spreken we van plasmabank, databank, spermabank, enz. Dat zijn geen nieuwe categorieën meer, maar subcategorieën. | |
Geen praatje voor lekenDe functies van elk der samenstellende delen worden in het boek uitvoerig doorgelicht, evenals de vele manieren waarop zij tot de betekenis van het geheel kunnen bijdragen (vergelijk het rijtje luchtfoto, pasfoto, groepsfoto, kleurenfoto, trouwfoto; deze bijdragen kunnen zelfs ‘tegengesteld’ zijn, vergelijk slaappil en hoofdpijnpil). Het probleem dat een samenstelling ons niet vertelt hoe de beide delen op elkaar betrekking hebben, wordt in het boek het onderwerp van een wijdvertakte typologie met zeer wetenschappelijke etiketten (het afwaswater-geval valt bijvoorbeeld onder de rubriek ‘aspectueel ambigu’).
Het is fascinerend wat er op dit gebied allemaal te analyseren valt. De geïnteresseerde lezer moet er echter op voorbereid zijn dat het hier om de bewerking van een proefschrift gaat en niet om een praatje voor leken. De gebruikte taal is die van vakgenoten onder elkaar. Wie het bij een term als nominale composita gaat schemeren, moet oppassen met dit boek. Verder dient de lezer erop bedacht te zijn dat een deel van het betoog van polemische aard is. De auteur behoort tot een bepaalde school en verdedigt die tegen andere richtingen. Wie, net als de schrijver van dit artikel, niet zo erg van de theorieën van Chomsky en zijn volgelingen op de hoogte is en niet onmiddellijk inziet dat de samenstelling wandelstok in die kringen met behulp van de formule wordt afgeleid, kan bepaalde gedeelten beter overslaan. Gelukkig zijn de meeste polemische passages in afzonderlijke paragrafen ondergebracht zodat ieder gemakkelijk de rozijnen uit de pap kan vissen. Volhouders worden in elk geval beloond met een subliem voorbeeldenapparaat. Het taalgebruik van De Caluwe, hier en daar gekruid met verrassende Vlaamse wendingen, mag soms wat geforceerd geleerd aandoen, zijn voorbeelden zijn smakelijk, overvloedig en illustratief. Zij helpen de lezer die zijn rol van taalgebruiker voor een keertje wil verwisselen voor die van taalbeschouwer, over menige barrière heen. |
|