Onze Taal. Jaargang 62
(1993)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdVan onbegrensd belang
|
- | Welke doelstellingen willen we met het onderwijs in het Nederlands bereiken? |
- | Welk niveau wordt tegenwoordig bereikt? |
- | Wat gebeurt er in de praktijk? |
● Kennen en kunnen
Allereerst zag de Taakgroep zich gesteld voor de vraag: wat moeten leerlingen eigenlijk leren? Er kan immers niet zonder meer een oordeel gegeven worden over de vaardigheden van de leerlingen. Eerst moet worden nagegaan wat we met het onderwijs willen bereiken: wat moeten leerlingen op een bepaald moment kennen en kunnen? Het verschil tussen het bereikte niveau en de geformuleerde doelstellingen is de basis voor de waardering van de prestaties. Vandaar dat de Taakgroep begint met het formuleren van de volgende algemene doelstelling voor het onderwijs in
het Nederlands: ‘een beheersing van de taalvaardigheid in het Nederlands die voldoende is voor individuele ontplooiing en voor een volwaardige deelname aan het maatschappelijke leven. Naast en mede ten dienste van de taalvaardigheid vormen kennis en inzicht in de literatuur, het taalgebruik en het taalsysteem belangrijke streefdoelstellingen van het onderwijs Nederlands.’
Het kernbegrip in deze doelstelling is ‘volwaardige deelname’. Volgens de Taakgroep wordt hiermee enerzijds verwezen naar een voor alle leerlingen geldend minimaal beheersingsniveau, anderzijds wordt aangegeven dat indien mogelijk naar een hoger beheersingsniveau gestreefd moet worden. Helaas heb je aan zo'n algemeen geformuleerde doelstelling niets. Nodig is specificatie: op verschillende onderwijsniveaus gelden voor verschillende vakonderdelen verschillende doelstellingen. De Taakgroep beperkt zich tot het noemen van doelstellingen voor het middelbaar onderwijs en baseert zich daarvoor op de doelstellingen van een andere commissie Ten Brinke, namelijk die voor de Basisvorming (zie het kader). Hoe mooi deze misschien ook klinken op papier, ze behoeven enerzijds nog verdere concretisering en zijn anderzijds ‘ietwat’ hoog gegrepen voor derdeklassers in het voortgezet onderwijs. Zelfs voor volwassenen zijn deze doelstellingen niet altijd haalbaar. Wie heeft níet de ervaring dat een probleem niet direct doorzien wordt, dat de gedachten nog niet geheel uitgekristalliseerd zijn, dat de interpretatie niet correct blijkt, of dat een gesprek niet verloopt zoals gewenst? Leerlingen in het voortgezet onderwijs moeten aan al deze - en nog meer - doelstellingen voldoen. Uit onderzoek blijkt dat dit dan ook niet geheel probleemloos is.
● Prestaties
Gelukkig staat de doelstellingendiscussie niet centraal in de opdracht van de Taakgroep. Het gaat in eerste instantie immers om de waardering van de prestaties. De Taakgroep gaat vooral in op de prestaties voor het vak Nederlands van leerlingen in de achtste groep van het basisonderwijs en de derde klas van het voortgezet onderwijs in Nederland. In Vlaanderen waren geen harde gegevens omtrent het prestatieniveau bekend. Daarom heeft de Taakgroep hier een onderzoek naar laten uitvoeren. Het blijkt dat de prestaties in beide landen (voor de onderzochte vakonderdelen lezen en schrijven) nauwelijks voor elkaar onderdoen. Helaas onderbouwt de Taakgroep deze interessante conclusie onvoldoende met onderzoeksgegevens.
Nu is een beschrijving van het prestatieniveau voor het onderkennen van (eventuele) knelpunten nauwelijks van belang. Het gaat niet om de prestaties zelf, maar om de waardering van de prestaties. Leveren de leerlingen een voldoende of een onvoldoende prestatie? Bij de beantwoording van deze vraag baseert de Taakgroep zich op de conclusies van diverse onderzoekers: vooral bij het lezen van argumentatieve teksten, het schrijven en het spreken blijkt het niveau van beheersing te laag.
De aanpak van de Taakgroep schiet op een belangrijk punt te kort. De interpretatie en waardering van het prestatieniveau dient te geschieden in het licht van hetgeen men met het onderwijs wil bereiken. Dat wil zeggen: de prestaties moeten worden afgezet tegen de eerder geformuleerde doelstellingen. Alleen als de doelstellingen niet gehaald worden, is er sprake van een knelpunt. De Taakgroep laat deze koppeling na: zij blijft stilstaan bij de waardering die de onderzoekers aan de prestaties geven, en kan dus niets zeggen over (eventuele) tekorten of knelpunten in het licht van de eigen doelstellingen.
● Volstrekt onhaalbaar
Waarom evalueert de Taakgroep de prestaties niet ten opzichte van de eigen doelstellingen? De reden hiervoor is eenvoudig: de doelstellingen zijn volstrekt onhaalbaar! Uit onderzoek bleek dat alleen al voor het onderdeel schrijven ruim 99% van de derdeklassers in het voortgezet onderwijs zou zakken; slechts een op de duizend derdeklassers schrijft een sollicitatiebrief die zowel qua inhoud als door het ontbreken van spel- en interpunctiefouten als adequaat kan worden geclassificeerd; ruim een kwart van de derdeklassers slaagt er niet in om bruikbare aantekeningen te maken bij een telefoongesprek (doelstelling 4) en meer dan eenvijfde deel van de derdeklassers heeft veel moeite met het vragen naar de juiste informatie (doelstelling 8), om maar enkele problemen te noemen. Als we bedenken dat leerlingen aan de minimumeisen voor alle doelstellingen moeten voldoen, kan men
Het onderwijs Nederlands heeft een voldoende spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid tot doel voor:
- | het gebruik van verschillende taal- en tekstvormen, zoals:
|
||||||||||||||
- | het gebruik van verschillende taalfuncties, zoals:
|
||||||||||||||
- | hetgeen de beschikking over uiteenlopende kennis, vaardigheden en strategieën veronderstelt, zoals:
|
‘In het voortgezet onderwijs wordt verhoudingsgewijs meer tijd besteed aan schrijven en spreken, hetgeen ten koste gaat van spelling en grammatica’
zich voorstellen welke desastreuze gevolgen een vergelijking van de prestaties met de doelstellingen die de Taakgroep voorstaat, zou hebben.
Het verband tussen de eerste twee delen van het rapport is dus zoek.
Daardoor kan de Taakgroep niet voldoen aan een van haar opdrachten: het identificeren van knelpunten. Het gevolg daarvan is dat ook de andere opdrachten - die gebaseerd zijn op deze identificatie - als niet vervuld moeten worden beschouwd.
● Het onderwijs in de praktijk
Bij de beschrijving van de praktijk van het onderwijs in het Nederlands gaat de Taakgroep eerst in op de officiële lestijd. Het blijkt dat er in zowel Nederland als Vlaanderen in het basisonderwijs meer tijd aan Nederlands besteed wordt dan in het voortgezet onderwijs. In de hoogste klas van het basisonderwijs is de verdeling van de lestijd over de verschillende vakonderdelen in Nederland nagenoeg hetzelfde als in Vlaanderen: taalbeschouwing (goeddeels traditionele grammatica) en lezen nemen ruim de helft van de beschikbare lestijd in beslag, voor spelling wordt eenvijfde deel gereserveerd, voor schrijven eentiende; spreken, luisteren en andere zaken komen er met in totaal zo'n 15% lestijd bekaaid af. In het voortgezet onderwijs wordt verhoudingsgewijs meer tijd besteed aan schrijven en spreken, hetgeen ten koste gaat van spelling en grammatica.
De Taakgroep staat opmerkelijk lang stil bij de gehanteerde taalmethoden. Zij meent dat er in methoden (o.a.) te veel aandacht aan spelling en grammatica wordt besteed en (o.a.) te weinig aan stellen en mondelinge taalvaardigheden en grammatica in brede zin. Verder laten handleidingen vakdidactisch en vakinhoudelijk te wensen over, en is er in de methoden geen goede overgang tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Evenmin is er een goede aansluiting tussen methoden en datgene wat leerlingen buiten school nodig hebben. Over de waarde die we aan deze lijst met knelpunten moeten toekennen, is de Taakgroep duidelijk wanneer zij zegt dat ‘de keuze van de gehanteerde methoden minder invloed heeft op de prestaties van leerlingen dan veelal wordt aangenomen’. Dat wil zeggen: of een docent nu werkt met methode X of met methode Y, dat is niet van invloed op de prestaties van de leerlingen.
● Aanbevelingen
Alhoewel de aanbevelingen van de Taakgroep dus niet gebaseerd zijn op een stevig fundament, waren we daarin toch het meest geïnteresseerd. De diverse aanbevelingen voor commissies, samenwerkingsverbanden of coördinatie-organen laten we hier voor wat ze zijn; we beperken ons tot twee inhoudelijke aanbevelingen.
De Taakgroep pleit voor een praktische invulling van (de al eerder genoemde) doelstellingen voor de basisvorming. Zij verliest daarbij uit het oog dat deze in de praktijk volstrekt onhaalbaar zijn gebleken. Bovendien zijn de verschillen tussen leerlingen zo groot dat het de vraag is in hoeverre het wenselijk is om dergelijke minimum-streefdoelen te formuleren. Immers, de ene leerling heeft dit niveau al aan het eind van het basisonderwijs bereikt, terwijl een andere er nooit aan zal kunnen voldoen.
Ook pleit de Taakgroep voor de bevordering van de ontwikkeling van goede leermiddelen. Dit doet vreemd aan: had de Taakgroep niet zelf geconcludeerd dat leermiddelen geen effect op leerprestaties hebben? En deugt de bewijsvoering wel? De Taakgroep doet twee observaties: uit verschillende studies blijkt dat de prestaties (op bepaalde onderdelen) onvoldoende zijn, én naar de mening van deskundigen zijn de methoden (op onderdelen) ontoereikend. Tussen deze beide observaties veronderstelt de Taakgroep nu een oorzakelijk verband. Dit is te gek voor woorden. Dat is zoiets als: in de zomer verdrinken veel mensen, en in de zomer worden er veel ijsjes gegeten. Dus: als we de verkoop van ijsjes verbieden, dan zal ook het aantal verdrinkingsgevallen afnemen.
Over de andere aanbevelingen kunnen ook dergelijke opmerkingen gemaakt worden: onderzoek en ontwikkelingswerk moet verricht worden op het gebied van effectieve en uitvoerbare didactieken (inclusief leermiddelen en methoden); er is onderzoek nodig naar de tijd- en energie-investering van de docent Nederlands; er is onderzoek nodig naar wat er in de verschillende schooltypen en leerjaren aan lestijd nodig is voor het verkrijgen van bevredigende leeropbrengsten, enz. Is er een Taakgroep bestaande uit achttien personen nodig om dergelijke aanbevelingen te doen?
Concluderend: (1) de vraag of de opbrengsten van het onderwijs in overeenstemming zijn met de doelstellingen, is niet beantwoord; (2) er kan dus geen antwoord gegeven worden op de vraag of er zich knelpunten voordoen; (3) de aanbevelingen die hierop gebaseerd zijn, missen derhalve elke fundering.
Tot slot willen wij de lezer een van de ‘prangende’ vragen van de Taakgroep niet onthouden, namelijk de vraag naar de juiste benaming van het object van rapportage: onderwijs van het Nederlands, onderwijs in het Nederlands of onderwijs Nederlands? Ons ontgaat het belang van dit woordgegoochel. Noch voor het beleid, noch voor het onderwijs in de klas maakt het iets uit of de Taakgroep kiest voor van dan wel in, of voor een omschrijving zonder lidwoord. Wie wel het belang van deze ivoren-toren-discussie inziet, mag het zeggen.
- eind*
- Van onbegrensd belang: de stand van het onderwijs Nederlands in Nederland en Vlaanderen, Voorzetten 37, Nederlandse Taalunie