● Denkslordigheid
U hebt vast wel gezien wat er niet klopt aan deze voorbeelden. Het zal u ook wel gelukt zijn om de meeste te verbeteren. Maar hebt u ook het gemeenschappelijke erin opgemerkt, anders gezegd: hebt u deze stijlfout een naam kunnen geven? Want er zit wel degelijk iets gemeenschappelijks in de tien voorbeelden die ik in korte tijd uit het werk van studenten viste. Nee, het zijn geen foutieve samentrekkingen van het type ‘Het woord vooraf leest hij niet want {dat} interesseert hem niet.’ Voor een samentrekking, al dan niet fout, moet er eerst een zinsdeel genoemd zijn. Je kunt niet samentrekken wat er niet is. En het zijn ook geen ellipsen, hoewel ze daar wel iets van hebben. Een typische ellips is bijvoorbeeld: ‘Het dient erkend {te worden} dat (...)’ Men drukt zich dan beknopter uit dan strikt grammaticaal is toegestaan. Maar ondanks die beknopte vorm ontstaat er vrijwel nooit misverstand over de inhoud.
De voorbeelden hierboven zijn vaak wel onduidelijk: dikwijls is het daar wel degelijk de vraag wat de schrijver precies wil zeggen. Dat is goed te zien aan voorbeeld 7: ik heb dit zinnetje onder aan dit artikel aangevuld met ‘de algemene opvatting’, maar ik had net zo goed kunnen schrijven ‘de onjuiste stelling’. Een schrijver die twee zo verschillende interpretaties van zijn tekst mogelijk maakt, bezondigt zich niet meer aan een stijlfoutje, maar aan een forse denkslordigheid.
Daarom vind ik het nogal vreemd dat ook de goed geschoolde Nederlander deze stijlfout zelden als type kent. Hij herinnert zich nog wel de tautologie, vaak in gezellige verwarring met het pleonasme; ook de contaminatie komt hem nog wel vaag bekend voor, en van een barbarisme weet hij zelfs nog wel een voorbeeld, maar het hiaat is vrijwel iedereen onbekend. Terwijl het toch uitgebreid behandeld wordt in bijvoorbeeld Incorrect Nederlands, een klassiek schoolboekje over stijlfouten.