● Minder dichterlijk
Nederland loopt op een aantal kerkelijke terreinen voorop, althans in het buitenland hebben we die naam, maar als het om bijbels gaat, is er sprake van een achterstand die niet van deze tijd is. Nog steeds doen wij het met twee verschillende vertalingen, een protestantse en een katholieke. Vertel dat eens aan een buitenlander en hij denkt dat hij in de maling genomen wordt. Alleen de Friezen met hun kleine taalgebied hebben één vertaling. Het kán dus wel.
De eerste gesprekken over een nieuwe vertaling dateren van 1967. Sindsdien is vooral aangevoerd dat de tijd niet rijp was - verschil in opvatting, solidariteit met de Vlamingen, auteursrechten en vooral de verdeling van de kosten. Maar onlangs is zowaar uitgelekt dat protestant en katholiek samen aan een vertaling gaan werken, het Project-2000. Dit in oecumenische zin opzienbarende nieuws kan ook taalkundig belangrijk zijn.
Het is een doorbraak omdat het gaat om een vertaling waarbij, zoals ds. Wim van Galen van het NBG het heeft geformuleerd, nieuwe ‘vertaalprincipes’ worden gehanteerd. Dat wil zeggen: los van de Statenvertaling uit 1637, die in de uitgave van 1951 nog doorwerkte, los van de wat vrijere en in elk geval minder dichterlijke vertaling in de Groot-Nieuwsbijbel van 1982, die meer gelezen wordt buiten dan binnen kerkgebouwen. Voor het eerste deel, het omvangrijke Oude Testament, komen er vertaalteams van kenners van de grondtekst (Hebreeuws, Grieks), en neerlandici/ linguïsten; voor het Nieuwe Testament komt er één team, en dan wordt nog gezocht naar een ploeg die de zogeheten deuterocanonieke boeken gaat bezien, dat is het bijbelgedeelte dat wel binnen de katholieke kerk, maar niet door protestanten wordt erkend.