| |
| |
| |
Het kastje van Barbanelle
Lexicoëzie
Ewoud Sanders
Er moeten er meer zijn. En betere. Daarom is deze inventarisatie tevens een oproep. Want wie de moeite neemt de gedichten samen te brengen waarin Nederlandse woordenboeken en lexicografen figureren, kan niet anders dan concluderen dat de vaderlandse lexicografie is verdoemd tot gelegenheidspoëzie. En dat kan toch niet waar zijn.
Ik ken slechts één serieuze poging om een woordenboek in een gedicht te vereeuwigen. Die werd in 1967 ondernomen door Maarten Mourik. Mourik legde het er nogal dik bovenop, want hij noemde zijn bundel Van Dale en de dood. Het titelgedicht luidt:
Blijkens onze grote van Dale
zijn er zo'n honderdvijfentwintig
variaties op het thema ‘dood’:
je kunt op tientallen manieren dood gaan,
dood zijn, dood maken of op een andere manier
met de dood van doen hebben -
Alleen, in de praktijk van alledag
schijnt er maar één relatie mogelijk;
ook daar is 't eerste en het laatste woord:
Mourik bereikte er geen onsterfelijkheid mee en het mag kenmerkend heten dat de bladzijde uit de achtste druk van de grote Van Dale, die staat afgebeeld op het omslag van zijn bundel, eindigt met het woord dooddoener.
Al het andere is gelegenheidspoëzie. Wat niet wil zeggen dat het per se om slechte gedichten gaat.
| |
● Zwaarste straf
Er zijn in de gedichten waarin woordenboeken en lexicografen een rol spelen enkele thema's te onderscheiden. Het belangrijkste is dat het maken van een woordenboek een straf is die je je ergste vijanden nog niet zou willen aandoen. In Over het maken van woordenboeken (Deventer, z.j. (1984)) citeren B.P.F. Al en H.L. Cox een Duitse lijkrede uit 1675, waarin deze passage voorkomt:
Hat jemand was verwirckt und bösen Lohn verdienet,
Den schicke ja nicht hin, daß er wird ausgesühnet
Ins Zucht- und Marterhaus - Galeeren sind zu schlecht -
Er schreib ein Wörter-Buch; so marterst du ihn recht.
Drie jaar daarvoor, in 1672, schreef Trommius in het derde deel van zijn concordantie:
Is 't dat oyt Rechter wil een schamper oordeel vellen,
Waerdoor hy allermeest can den Misdader quellen;
Die laet hem nimmermeer in 't naare Rasp-huys gaen,
Noch oock van dach tot dach aen 't sware Berch-werck staen:
Maer leg hem op, dat hy gae Woord-Registers maken.
Dus sal hy alle soort' van straffe teffens smaken.
Een variatie op dit thema is onder andere te vinden in de Grand Dictionnaire François & Flamand (Amsterdam 1717) van F. Halma:
Zoo iemant is gedoemt om zwaare straf te draagen,
Behoeft hy 't Rasphuis niet daar hy zyn dagen slyt,
Of dat de Rechter hem laat in de Mynen plaagen;
Want welk een straffe men in deze plaatzen lydt,
't Komt in geen evenwigt met die van Woordenboeken;
dat werk besluit al 't geen hier straffe of lyden heet:
Wel waarom zou men dan een ander lyden zoeken
Voor hen die waardig zyn te draagen 't grootste leet?
Overigens is het een blijk van historische barmhartigheid dat deze dichtregels verschenen na de dood van Adriaan Koerbagh (1632-1669). Want mogen de dichters het samenstellen van een woordenboek een zwaardere straf vinden dan dwangarbeid in het rasphuis, Koerbagh belandde wegens het blasfemische karakter van zijn woordenboek daadwerkelijk in het rasphuis, waar hij na een jaar van uitputting stierf - iets wat het samenstellen van een woordenboek nog nimmer heeft teweeggebracht. De lijdensweg van Koerbagh is vastgelegd in een anoniem gedicht uit 1672 waarvan de eerste regels al eerder in Onze Taal werden geciteerd (nr. 5, 1992).
| |
● Als zij aan de zij zijn
Verreweg de meeste lexicografische gelegenheidsgedichten hebben betrekking op het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Daarin zijn drie categorieën te onderscheiden: lofdichten, spotdichten en gedichten van of over redacteuren van dit woordenboek.
Het voornaamste lofdicht op het Woordenboek werd in 1891 door dominee-dichter E. Laurillard voorgedragen op het Taal- en Letterkundig Congres te Gent. Het werd gepubliceerd in de Handelingen van dit congres en in ten minste één krant. Laurillard was indertijd secretaris van de zogeheten Commissie van Bijstand van het WNT, die vier jaar daarvoor op zijn initiatief was opgericht. Bovendien was hij samen met Taco H. de Beer druk aan de slag met het samenstellen van een eigen woordenboek. Ongetwijfeld zal dit laatste zijn bewondering voor de mammoettaak van Matthias de Vries, de vader van het WNT, nog hebben aangewakkerd. Het oorspronkelijke gedicht telt zes coupletten; hier volgen het eerste en het vijfde couplet:
Allengs rijst toch 't gebouw, dat als Taalmagazijn
Heel den voorraad der sprake vergaart -
Ied'ren vorm in zijn kast, ied'ren toon op zijn lijn,
Ied're spreuk in haar lijst, ieder woord in zijn schrijn,
En zoo ied're vertolking van geest en gemoed,
Van gevoel en gedachten bewaart.
| |
| |
Allengs rijst toch 't gebouw, dat, hoe hooger het rijst
Op zijn breeden en krachtigen voet,
Des te luider de kennis der bouwlieden prijst,
Des te klaarder hun moed en volharding bewijst,
Des te wijderen kring tot de erkentenis dwingt:
‘Wat ze bouwden, dat bouwden ze goed’.
De Haarlemse letterkundige Johannes van Vloten (1818-1883) was een stuk minder te spreken over het WNT. Vooral het tempo waarin de afleveringen verschenen, wekte met regelmaat zijn spotlust op. In 1883, het jaar waarin hij zou sterven, publiceerde hij een boek getiteld Nederlandsche Spelling- en Woordenboeksgrieven; de waarheid aan en omtrent Dr. M. de Vries. Op de eerste bladzijde van dit boek staat een spotdicht dat sindsdien in historische artikelen over het WNT talloze malen is geciteerd. Het is getiteld ‘Dertig jaar uit de lijdensgeschiedenis van 't woordenboek’.
O, luid weêrklinkt de lofbazuin!
Het Woordenboek kwam tot ajuin
In dertig jaren al; dat heet
Zijn tijd voorzeker welbesteed!
't Duurt nu geen dertig jaar gewis,
Eer 't tot azijn genaderd is;
Stel voor elk verdre letter maar
Twee derde van die dertig jaar,
Dan staat al na een eeuw of vier
't Geheel gedrukt reeds op 't papier!
Is 't waar wat Genesis ons zegt,
Dat eens Methuus'lem, de oude knecht,
Er meer dan negen mocht beleven,
Wel, ziet men aan De Vries dan geven
De helft maar van dien tijd, voorwaar,
Zoo krijgt hij 't zelf nog kant en klaar!
Niet alleen Van Vloten vond dat het WNT een beetje moest opschieten. Ook diegenen die bij het WNT betrokken waren, zagen ernaar uit dat het Woordenboek zou worden voltooid. Zo maakte mr. P.F. Hubrecht in 1882 op de begrotingspost van het Woordenboek de volgende aantekening:
Wanneer ze aan de zij zijn.
Twee jaar later herzag Hubrecht deze dichtregels. In een aantekening op een brief van Matthias de Vries van 30 maart 1884 schreef hij:
Als wij aan het woord zij zijn
Dat zullen niet wij zijn.
Onbewust stichtte Hubrecht met deze regels een poëtische school, die tot op de dag van vandaag aanhangers heeft. Zo rijmelde P.J. Verdam, voorzitter van het bestuur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), de stichting die verantwoordelijk is voor de uitgave van het WNT, in 1981 ter gelegenheid van het 130-jarig bestaan van het Woordenboek:
Wanneer zullen zij aan zij zijn?
Wij mogen vandaag blij zijn
Omdat Gij wij nabij zijt.
En Dick Wortel, assistent bij het WNT, kwam halverwege 1992 nog eens op deze poëtische kwestie terug in een gelegenheidsgedicht van eigen hand:
Nu wij aan het woordje zij zijn
| |
● Haast en versnelling
Met deze regels was voor gedichten over het WNT het grote thema bepaald: het tempo van verschijnen. De gedichten zelf blinken doorgaans uit door kortheid, mogelijk in navolging van mr. Hubrecht. Zo dichtte P.F. Schmitz in 1970 in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (nr. 86, blz. 287), naar aanleiding van de verschijning van de nieuwste aflevering van de letter V, die liep van vloeken tot vlot:
Na ruim een eeuw van waardig zoeken,
Is nu het Woordenboek tot vloeken.
C. Kruyskamp, redacteur van het WNT en samensteller van de grote Van Dale, kreeg op dezelfde bladzijde gelegenheid om te reageren. Hij dichtte:
Voor eeuwen van godzalig zoeken
Reikt onze taalschat; ook na vloeken
De letter V van het Woordenboek der Nederlandsche Taal heeft opmerkelijk veel gedichten opgeleverd. Toen WNT-redacteur F. de Tollenaere in maart 1959 vrijwel in zijn eentje het eerste deel van deze letter voltooide, droeg Lien de Graaf, assistent bij het Woordenboek, deze regels aan hem op:
(...) Wat is een vadermoorder,
Weet ge waar valeriaan wast,
Goe vriend, deel ik u mee,
Uit 't leste, vers geprinte
Dertig jaar later, in 1988, was de letter V eindelijk voltooid. Ter gelegenheid van deze gebeurtenis bracht het INL in eigen beheer een boekje uit, getiteld Variaties op
| |
| |
V. Er staan verschillende gedichten in; ik laat er hier één volgen, dat van WNT-redacteur Dirk Geirnaert. Het is getiteld ‘Epitafium’:
begraven door zeer velen.
| |
● Bezongen redacteuren
Komen we ten slotte tot de laatste categorie: gedichten van of over redacteuren van het Woordenboek der Nederlandsche taal. Niemand is in dit opzicht produktiever geweest dan de al eerder genoemde Lien de Graaf. De Graaf was van 1942 tot 1972 assistent bij het WNT. Bij haar afscheid kreeg zij een feestbundel aangeboden waarin 22 gelegenheidsgedichten van haar hand zijn opgenomen. De Graaf schreef die ter gelegenheid van jubilea, huwelijken, promoties of het afscheid van collega's. Zij koos meestal de vorm van een parafrase van een oud gedicht. Verschillende gedichten zijn dan ook geschreven in zeventiende-eeuws Nederlands of zelfs in het Middelnederlands. Ter illustratie volgt hier een fragment van een gedicht dat zij in 1961 schreef voor Kruyskamp, toen 25 jaar redacteur van het WNT.
(...) Schoon hy der lofprysing nyet begheerde
Siet hy heeft den grootsten roem ghecreghen
DOCTOR KRUYSKAMP is een man van deghen:
Vyf ende twintich jaren is het leden
Dat hy ten Woordenboecke in is ghetreden.
Men seyt dat BERGHEN ende DALEN malcandren nyet ghemoeten
Maer in hem comt VAN DALE VAN DEN BERGHE minlyc groeten.
| |
● Oproep
Ik zoek naar voorbeelden van gedichten waarbij het woordenboek als bron van inspiratie heeft gediend. Onder anderen Achterberg en Buddingh' zouden zich door het woordenboek hebben laten leiden, maar in welke gedichten?
Bestaan er nog andere gedichten of liedteksten waarin Nederlandse of buitenlandse woordenboeken of lexicografen figureren? Reacties graag met bronvermelding. Bij voorbaat dank voor de medewerking.
Met dank aan Dick Wortel,
Jaap Bakker, Jaap Engelsman en
Rob Tempelaars
| |
Rugtitels als poëzie
Onder redacteuren van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) is het een bekende anekdote. Toen in 1889 eindelijk het vierde deel van dit mammoetwoordenboek was voltooid, bleek de laatste aflevering te eindigen op het woord glaasje. Het eerste deel liep van A tot Ajuin, een rugtitel die bij Johannes van Vloten de spotlust had opgewekt. Matthias de Vries, de vader van het WNT, was dan ook weinig gelukkig met het vooruitzicht dat de rugtitel van het nieuwste deel G tot Glaasje zou moet worden - een inhoudsopgave die al te gemakkelijk zou kunnen worden toegeschreven aan een dronken of stotterende lexicograaf. En dus werd ‘Glaasje. Zie Glas’ - langer is dit trefwoord niet - verbannen naar het volgende deel. Als laatste woord voor deel vier werd na enig zoeken gitzwart gevonden, een samenstelling die eigenlijk bij git thuishoort, maar die vanwege de bange voorgevoelens van De Vries een paar plaatsen in het alfabet mocht opschuiven.
Rugtitels vormen de meest in het oog springende poëzie die een woordenboek of naslagwerk aankleeft. Het WNT valt in dit opzicht een beetje tegen. De beste voorbeelden zijn: glaasje-harspleister, plettenquoyer en de profetische rugtitel, uit 1910, ooit-ozon. Veel beter zijn de rugtitels van de Oosthoek en de Winkler Prins. De inhoud van deel drie van de eerste druk van de Oosthoek wordt samengevat met de samenstelling Bourbon-communisme. De Winkler Prins maakt op deel zeven van de vijfde druk reclame voor eigen zaak met Elsevier-gebit, en het geringe succes van de vierde druk van de Winkler Prins (1914-1922) moet misschien mede worden toegeschreven aan de voor die tijd gewaagde rugtitel van deel acht: geiler-handvuurwapen.
Poëzie in woordenboeken zie je op twee plaatsen: in voorbeeldzinnen en in kopregels. In het WNT vind je talloze dichtregels, en in de nieuwste Van Dale zijn citaten opgenomen uit de gedichten van onder meer Bloem, Nijhoff, Achterberg en Kopland. Van Dale-hoofdredacteur Heestermans heeft aangekondigd dit aantal in de dertiende druk te willen uitbreiden met de mooiste Nederlandse dichtregels. Tot die tijd kunnen liefhebbers hun hart ophalen aan de spontaan gevormde poëzie die in de kopregels van woordenboeken te vinden is. Enkele voorbeelden uit de nieuwste druk van de grote Van Dale: nachtblauw-nachtijs, Levants-leven, moe-moederhart, verleden-verlegen en voorbeeldeloos-voorbij.
|
|