Instinkwoorden
In Glamourland had Gert-Jan Dröge het eens over een nieuwe filmstudio die van de modernste snufjes voorzien was, zoals een grote tank voor de ‘onderwaterbedscènes’.
Dat laatste woord is een mooi voorbeeld van een instinkwoord: je hoort of leest eerst onder, koppelt daar vervolgens water aan vast, met als resultaat ‘onderwater’. Vervolgens koppel je onderwater in één moeite door aan bed, wat onderwater-bed oplevert, een mogelijk woord, al wordt het moeilijk om je er iets bij voor te stellen. Pas als je scènes aan het voorgaande probeert vast te plakken, merk je dat je al eerder, tussen water en bed namelijk, een grens had moeten trekken: onderwater-bedscènes.
Hetzelfde geldt voor wilsonbekwamen (Trouw 1-4-92). Toen ik dat woord voor het eerst in een kop las, koppelde ik automatisch wils aan on, en las wilson-bekwamen. Uit de tekst werd me pas duidelijk dat wils-onbekwamen bedoeld was.
We koppelen dus automatisch elk volgend woorddeel aan het voorgaande. Dat lijkt heel logisch, totdat we ons realiseren hoe we zinnen lezen. Neem bijvoorbeeld de zin:
‘Het is maar goed dat de president van Frankrijk houdt.’
Als we deze zin op dezelfde manier zouden lezen als woorden, koppelden we van Frankrijk ogenblikkelijk aan de president. Bijgevolg zouden we de president van Frankrijk eerst als één geheel interpreteren. Dat deze interpretatie fout is, zou ons duidelijk worden bij houdt. Zoiets overkomt ons bij het lezen van zinnen zelden. Bij zinnen passen we dus een heel andere leesstrategie toe dan bij woorden.