laatste decennia duidelijk veranderd. Maar ook op dit punt is Stroop onvoldoende geïnformeerd. Hij schrijft over de regionale omroepen: ‘Die zenden voornamelijk in dialect en regiolect uit, en dat maakt dat de oude magische schakel radio-ABN verbroken is.’ Welke omroepen? Het SONT, de federatie van streektaal-organisaties in het Nedersaksisch taalgebied, dus het oosten en noordoosten van ons land, heeft onlangs een onderzoek ingesteld naar het aantal uren waarin via de omroep dialect of regiolect in dit gebied gehoord wordt. Het onderzochte gebied omvat Groningen, de Stellingwerven, Drente, Overijssel, de Veluwe en de Achterhoek. De belangrijkste resultaten zijn: in Drente wordt in 15% van de zendtijd dialect gesproken, in 45% afwisselend dialect en standaardtaal, in Groningen respectievelijk 5 en 33%, bij Radio Oost (Overijssel) respectievelijk 1 en 4% en bij Radio Gelderland 2 en 1%. Er wonen te veel mensen in die gebieden die het dialect niet verstaan, zegt men. In deze streken gaat de autochtoon tegenover een allochtoon automatisch over op het Nederlands. Dat automatisme, voortgekomen uit discriminatie, is er zo ingebakken dat het onuitroeibaar lijkt te zijn. Vroeger heette dialect-praten tegen een allochtoon onbeschaafd, nu noemt de autochtoon het onbeleefd.
Een uniforme gesproken standaardtaal is een onding en nu evenmin als vroeger realiseerbaar. Aan strenge normen kan en zal niemand zich houden. Daarover zijn Stroop en ik het van harte eens. Zijn idee om die taal ‘Algemeen Aanvaardbaar Nederlands’ te noemen, lijkt me voortreffelijk. Het is gemakkelijk om ABN te vervangen door AAN, waardoor we het discriminerende ABN misschien kwijtraken. Maar ik zou binnen dat AAN wel grenzen willen stellen om het begrijpen mogelijk te maken. Als de randstedelijke oo een ou wordt, kan de Nederlandssprekende Twent niet meer begrijpen of er boot of bout gezegd wordt.
De rechten van de standaardtaal op verandering en nuances houden op of moeten gestopt worden waar de communicatie gehinderd wordt.