Zes-secondenregel
Een vertaler van televisieprogramma's kan niet zomaar in het wilde weg de dialogen gaan vertalen. Om te beginnen moeten de posities van de toekomstige ondertitels vastgesteld worden. Bij dit zogenaamde ‘timen’ (of ‘spotten’, zoals filmvertalers zeggen) wordt bepaald waar de ondertitels in beeld moeten verschijnen en hoelang elke ondertitel geprojecteerd moet worden. De vertaler werkt met een speciaal computerprogramma. Op een diskette geeft hij met tijdcodes aan waar elke ondertitel begint en eindigt. Op die manier ontstaat er een basisstructuur van lege segmenten die pas achteraf, na het daadwerkelijke vertalen, worden ingevuld met ondertitels. Een goede timing is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede vertaling.
De lengte van elk segment bepaalt meteen de breedte van de ondertitel. Die breedte wordt uitgedrukt in zogenaamde ‘typografische eenheden’: letters, interpunctietekens en spaties.
Aangezien er op het televisiebeeld niet meer dan dertig typografische eenheden in één regel passen, bestaat een volle tweeregelige ondertitel uit zestig eenheden. Zo'n ondertitel wordt nu zes seconden geprojecteerd, dat is per tien eenheden dus een projectieduur van één seconde. Dit principe