De oorspronkelijke brief
Toch heeft het Nederlandse brief evenals het Duitse Brief wel degelijk met het Engelse bijvoeglijk naamwoord brief ‘kort, kortstondig, beknopt’ te maken. Het zijn in de Germaanse talen leenwoorden uit het Latijn. Nederlands brief is al heel vroeg ontleend aan het Latijnse zelfstandig naamwoord breve ‘kort schrijven’, een afleiding van brevis ‘kort’. Aanvankelijk was een brief in het Nederlands een schriftelijk bewijsstuk, een akte, een oorkonde. Deze betekenis vinden we nog in geloofsbrief, schuldbrief, vrachtbrief, vrijbrief en in een uitdrukking als hij heeft de oudste brieven. In het Middelnederlands kende men ook een sendebrief, een ambtelijke brief of missive, een brief die men verzond, en daaruit is de huidige betekenis ontstaan.
Onder de woorden die de laatste tijd uit het Engels in het Nederlands zijn gekomen, zitten er een paar met het element brief: briefcase ‘diplomatentas’, briefen ‘inlichten, instrueren’ en briefing ‘instructie(bijeenkomst)’. Deze zijn niet afgeleid van het Engelse adjectief ‘kort’, maar van het substantief ‘instructie, ambtelijk stuk’.
Brief is een vroege ontlening in de Germaanse talen. Dat kunnen we zien aan de klinker ie. Dat een ontleende lange -e- in een ie veranderde, is een oude klankontwikkeling, die bijvoorbeeld ook heeft plaatsgevonden in Griek, spiegel en priester. Maar onze taal heeft Latijns brevis/breve in latere tijd opnieuw ontleend. Het woord zit opgesloten in breviatuur ‘afkorting’ en in zuiverder vorm zien we het in breve ‘pauselijk (kort) schrijven’. In dezelfde religieuze sfeer bevindt zich brevier, dat van Latijns breviarium komt. Als gebedenboek is een brevier een handzame verkorting van de oudere lange-getijdenboeken. Van wereldlijke aard is het brevet ‘akte, diploma’; voorheen in Frankrijk duidde het een gunstbrief aan, een ‘koninklijk geschrift tot verlening van titel of voorrecht’. Brevet is een leenwoord uit het Frans, een Franse verkleiningsvorm van het Latijnse breve.