Wie was tante Betje?
R.F. van Dijk - Gorinchem
Wie verkeerde inversie toepast, bezondigt zich aan de tante-Betje-stijl. Dit houdt geen verband met het gemeenzame ‘tante Betje’ als aanduiding voor het privaat, doch roept een beeld op van een vrouw met een onafhankelijke geest, althans een ongesanctioneerde stijlopvatting. De man die haar in de publiciteit bracht, was Charivarius. In hoofdstuk X van het in 1940 verschenen boekje Is dat goed Nederlands? schreef hij: ‘Ik heb deze fout lang geleden naar mijne toen reeds hoogbejaarde tante Betje genoemd, omdat die wonderlijke wending al hare brieven sierde.’
Charivarius' boekje was een bewerking van een in De Nieuwe Amsterdammer voorkomende rubriek Charivaria, waarin hij taalkundig curieuze persberichten citeerde en van commentaar voorzag. Op 10 november 1917 gaf hij daarin onder het kopje ‘Luther is dood, maar tante Betje leeft nog’ drie recente voorbeelden van bedoelde stijlfout. Een door hem gegeven voorbeeld: ‘Het weder houdt zich goed en genieten wij veel van onzen beelderigen tuin.’ In De Nieuwe Amsterdammer van 2 februari 1918 vroeg een zekere J.R. zich af hoe Charivarius aan de naam voor dit verschijnsel kwam, wat deze in een onderschrift beantwoordde met: ‘... omdat het ook (behalve een kenmerk van handelscorrespondenten) wonderlijk genoeg de vaste briefstijl is van bedaagde dames.’
De vraag rijst nu of Charivarius werkelijk een tante Betje had (zoals hij in 1940 beweerde) of dat zij op één lijn moet worden gesteld met de fictieve tante Truus van minister Ruding. Archiefonderzoek leert dat Charivarius inderdaad twee tantes had die Betje als roepnaam gehad zouden kunnen hebben. Charivarius was de schrijversnaam van de ongehuwde dr. Gerard Nolst Trenité, geboren op 20 juli 1870 te Utrecht als zoon van Jean Gideon Lambertus Nolst Trenité en Gerardina Essenius Greeff. Laatstgenoemde had een zuster Elisabeth Magdalena Cornelia, die echter al op 7 februari 1897 te Helmond overleed en dus niet in aanmerking komt.
Aan vaderszijde was er Wilhelmina Elisabeth Trenité, geboren op 23 april 1837 te Rotterdam en overleden op 6 januari 1918 te Haarlem, op tachtigjarige leeftijd. In 1940 meldde Charivarius dat tante Betje op papier had gezet: ‘Zuster Keetje zit er vaak met haar breiwerk en knapt zij zienderogen op.’ Nu heette geen der zusters of halfzusters van W.E. Trenité Keetje, maar mogelijk bedoelde zij een, blijkbaar ziekelijke, verpleegkundige.
De conclusie kan zijn dat Charivarius in 1918 niet de nagedachtenis van zijn zojuist overleden tante wilde compromitteren. Of bestond een interessante vrouw destijds slechts in 's mans fantasie...?