Zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord?
F.K.M. Mars - 's-Hertogenbosch
Reeds lang is het verschijnsel bekend dat zelfstandige naamwoorden zonder achtervoegsel (en alleen met de uitgang -e) tot bijvoeglijke naamwoorden worden. In Onze Taal oktober 1989, blz. 171, haalt I. Suasso een voorbeeld aan: ‘een driekante doek’. Van huis uit is het cursief gedrukte woord zelfstandige naamwoord: een driekant. In het alledaagse leven komt dit verschijnsel ook voor. We spreken van ‘een foute som’, ‘een jammere zaak’ (jammer is oorspronkelijk een zelfstandig naamwoord: jammer en wee; op de tv hoorde ik iemand zeggen ‘het is des te jammer omdat...’ - vond de spreker dat jammer al een vergrotende trap is?), een weeë lucht’, ‘een luxe uitvoering’ (luxe is een zelfstandig naamwoord). Soms mag men aan een samenstelling denken: een luxeuitvoering met de nadruk op luxe. Bij dit woord treedt ook al een vergrotende trap op: ‘een luxere uitvoering’. Prof. Weitenburg schreef enige tijd geleden in de overtreffende trap: ‘Het eindloonsysteem voor pensioenen is het meest luxe.’ ‘Een oranje petje’ lijkt gewoon. Toch is ‘oranje’ vroeger begonnen als substantief. Het Nederlands Etymologisch Woordenboek van J. de Vries vermeldt onder oranje 1) dat dit vroeger de naam was van de sinaasappel en dat het later de aanduiding werd van de kleur van deze vrucht.
Meer in de geletterde sfeer zijn de volgende voorbeelden. ‘Een wondere gebeurtenis’: het zelfstandig naamwoord wonder kreeg opeens een uitgang en werd bijvoeglijk naamwoord. De dichter J.H. Leopold sprak van ‘vochte lippen’. Een zekere H. van Alphen schreef over ‘paradoxe dweperijen’. Martinus Nijhoff gebruikte in zijn gedicht Mozart de woorden ‘miniature koetsen’. In de expressionistische dichtstijl vinden we ook voorbeelden, vooral van een soort stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden: (een) ‘vachten hemel’, ‘mijn vuren bed’ (Marsman), etc. In de krant las ik over een ‘analfabete arbeider’ (vergelijk: een analfabeet). Dit woord schijnt echter wel meer als bijvoeglijk naamwoord gebruikt te worden. Het woordenboek van Koenen-Drewes geeft als voorbeeld: ‘politiek analfabete professoren’. In mei 1989 liet demissionair minister E. Nijpels zich uit over een ‘hybride houding’, waar ik hybridische verwacht had. Van Dale noemt hybride een substantief, maar in het Frans is hybride zowel bijvoeglijk als zelfstandig naamwoord.
Merkwaardig is stereotype, omdat het niet ‘meedoet’ met archetype. In de Nieuwe Taalgids (mei 1989, blz. 204) vond ik: ‘deze stereotype voorstelling’, en dat schijnt correct te zijn, want stereotypisch bestaat niet. Officieel is de spelling overigens stereotiep (het Groene Boek). Het woordenboek van Koenen-Drewes (1974) noemt stereotype een zelfstandig naamwoord, maar Hedendaags Nederlands (Van Dale, 1984) ziet stereotiep als bijvoeglijk naamwoord of als bijwoord. Het net genoemde archetype wordt als bijvoeglijk naamwoord archetypisch.
Weer een ander voorbeeld is meubilair. Zoekt men dit op in de woordenboeken, dan vindt men dat dit een zelfstandig naamwoord is dat ook bijvoeglijk gebruikt kan worden, bijvoorbeeld in ‘meubilaire goederen’, wat mij vreemd in de oren klinkt. Terloops nog dit: meubilair is een van de woorden op -air die niet in het Frans voorkomen. Deze taal kent wel een vrouwelijk adjectief mobilière. Maar meubilair zal wel gebruikt zijn met de klank in de oren van woorden als ordinair en spectaculair.
In dit artikeltje heb ik bewust weggelaten de stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden die naast een substantief staan: steen-stenen, koper-koperen.
De conclusie mag zijn, geloof ik, dat vooral zelfstandige naamwoorden uit vreemde talen gemakkelijk als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden, en dat hetzelfde procédé voor Nederlandse woorden meer in het ‘dichterlijke’ vlak ligt. Maar dit zou door een ruimer onderzoek bevestigd moeten worden.