Onze Taal. Jaargang 59
(1990)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
[Nummer 10] | |
[pagina 171]
| |
Sturende en misleidende vragenDr. W.A. Wagenaar - hoogleraar Theoretische Psychologie, Rijksuniversiteit LeidenVragen kunnen misleidend zijn; door de wijze waarop ze zijn geformuleerd, of alleen al door ze te stellen. Dit gegeven kan bijvoorbeeld bij enquêtes en interviews van groot belang zijn. Wanneer aan een minister wordt gevraagd of hij pedofiel is, kan hij eigenlijk maar twee antwoorden geven: ja of nee. Beide antwoorden leiden tot ‘gekleurde’ krantekoppen: ‘Minister erkent dat hij pedofiel is’, en ‘Minister ontkent dat hij pedofiel is’. In de televisie-serie ‘Yes Prime Minister’ zijn in de aflevering ‘Official Secrets’ negen manieren beschreven om op sturende of misleidende vragen te antwoorden. Twee belangrijke strategieën bestaan uit het aanvallen van de vraag of de vraagsteller: ‘Hoe komt u bij zo'n merkwaardige vraag?’; ‘Hoe moet ik uw speciale interesse voor dit onderwerp begrijpen?’; ‘Wat wilt u mij eigenlijk laten zeggen?’; ‘Denkt u niet dat de kijkers een serieus gesprek verwachten?’ Maar het is niet altijd eenvoudig om op het juiste moment een dergelijke strategie toe te passen.
Ernstiger is de situatie wanneer de vraag op zichzelf wel aanvaardbaar is, maar door zijn formulering een misleidende lading heeft gekregen. Vaak gaat het om heel subtiele details. ‘Heeft u de overvaller gezien?’ brengt ten minste drie mogelijk onjuiste feiten ter kennis van de beantwoorder: dát er een overvaller was, dat het er één was en dat het een manspersoon was. Getuigen die de vraag positief beantwoorden, bevestigen niet alleen dat zij de overvaller hebben gezien, maar ook dat de impliciete veronderstellingen juist zijn. Het blijft echter heel goed mogelijk dat de getuigen niet wisten dat het slechts om één overvaller ging. Of erger, misschien wisten ze bij navraag wel te vertellen dat er meer dan één overvaller was. De volgende vragen zouden veel minder sturend zijn geweest: ‘Hebt u een overvaller gezien? Hoeveel waren er? Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen?’ | |
Psychiater dr. F. te Z.In het recente verleden hebben we een duidelijke illustratie van dit probleem gezien in het geval van de psychiater F. (van de Heldringstichting te Zetten), die ervan werd beschuldigd zijn patiëntjes seksueel misbruikt te hebben. Aan een onbekend aantal van de in totaal 200 getuigen is de vraag voorgelegd: ‘Bent u in het verleden seksueel misbruikt door dr. F.?’ De positieve antwoorden (zeven uit 200 vraaggesprekken) werden door de openbare aanklager gepresenteerd alsof het om zeven getuigen ging die onafhankelijk van elkaar de aanklacht seksueel misbruik hadden geformuleerd, met als dader dr. F. Maar daarover bestond geen zekerheid; ze hadden mogelijk slechts geantwoord op een misleidende vraag.
Het gebruik van het lidwoord de kan in zulke vragen een grote invloed hebben. ‘Hebt u glasscherven gezien?’ is een heel andere vraag dan ‘Hebt u de glasscherven gezien?’ In het eerste geval is de vraag óf er glasscherven waren, in het tweede geval wordt dat als feit geponeerd en gaat het er alleen maar om of de getuige de glasscherven ook heeft gezien. Het antwoord ‘nee’ betekent in het eerste geval dat er volgens de getuige geen glasscherven waren, in het tweede geval dat de getuige niet goed heeft opgelet. Een getuige die voor een goede waarnemer wil doorgaan, zal eerder op de tweede formulering positief antwoorden dan op de eerste. | |
Hebt u vaak hoofdpijn?Het kan belangrijk zijn om vragen zodanig te formuleren dat ze tot nadenken dwingen, doordat de mogelijke antwoorden niet al in de vraag zijn opgesomd. Dit kan men bereiken door ongewenste ‘ankers’ te vermijden. De enquête-vraag ‘Bent u dit jaar meer of minder dan drie keer naar de bioscoop geweest?’ suggereert dat drie keer het gemiddelde is. Hierin werkt het aantal ‘drie’ als anker. Iemand die minder dan gemiddeld naar de bioscoop gaat, wordt daardoor in de verleiding ge- | |
[pagina 172]
| |
bracht om ‘minder dan drie’ te antwoorden. De ankerloze vraag ‘Hoe vaak bent u dit jaar naar de bioscoop geweest?’ leidt vrijwel zeker tot andere enquête-uitkomsten.
Het gebruik van eenvoudige woordjes als vaak kan al suggestief zijn. ‘Hebt u vaak hoofdpijn? Hoeveel keer per jaar?’ leidt tot andere hoofdpijnfrequenties dan: ‘Hebt u weleens hoofdpijn? Hoeveel keer per jaar?’ Het is moeilijk te zeggen welke formulering de beste is, doordat we niet weten wat het goede antwoord is. Het probleem lijkt te zijn dat het antwoord al gegeven is in de formulering: ‘Hebt u vaak hoofdpijn?’ Vaak wordt dan het anker, en het antwoord wordt gevonden door de eigen hoofdpijnfrequentie af te meten aan het anker. Bovendien biedt de vraag: ‘Hoeveel keer per jaar’ op zichzelf al een anker. Men had ook kunnen vragen: ‘Hoe vaak per week?’ In het algemeen zal iemand met gehele getallen antwoorden, dus minimaal eenmaal per week. Maar is het even natuurlijk om op de vraag ‘Hoeveel keer per jaar?’ ten minste met 52 te antwoorden? Men zou een getuige kunnen vragen: ‘Hoe hard reden de auto's toen ze op elkaar botsen?’ Of ook: ‘Hoe hard reden ze toen ze elkaar raakten?’ De woorden botsen en raken fungeren nu als anker. Zelfs wanneer de getuige de indruk heeft dat de auto's tamelijk hard gingen, is hard raken toch minder hard dan hard botsen.Ga naar eindnoot1) | |
Geen belang zonder vraagDe grootste problemen bij het gebruik van antwoorden op vragen ontstaan echter wanneer de antwoorden worden gepubliceerd zonder vermelding van de vragen. De media doen dat zonder scrupule, hoewel het evident is dat een antwoord niet op zijn waarde kan worden geschat zonder dat men de vraag kent. Zelfs schroomt men er niet voor andere vragen te verzinnen en die in de plaats van de oorspronkelijke vraag te zetten. Het moet echter duidelijk zijn dat antwoorden niet altijd correct geïnterpreteerd kunnen worden zonder dat men de vragen kent. Het ergerlijkst vind ik het weglaten van de vragen in processen-verbaal. De zinsnede ‘De aanbrengster verklaart misbruikt te zijn door dr. F.’ of ‘Volgens de getuige reed de rode Volkswagen 80 km per uur’ is zonder betekenis wanneer men de vraag van de opsporingsambtenaar niet kent. Zo'n vraag kan op vele manieren misleidend zijn geweest; door de vraag weg te laten wordt het antwoord ten minste even misleidend. Het moet toch niet mogelijk zijn dat officiële verklaringen van burgers, afgelegd onder ede en ondertekend, in tegenspraak met de waarheid zijn, niet omdat die burgers liegen of zich vergissen, maar omdat de officiële werkwijze misleiding in de hand werkt. |
|