Onze Taal. Jaargang 59
(1990)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||
Taalgebruik van W.F. Hermans (1)
| |||||||||||||||||||
Taalgebruik van W.F. Hermans (2)
| |||||||||||||||||||
Taalgebruik van W.F. Hermans (3)
| |||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
blijven slechts twee gevallen over die als grammaticaal onjuist zijn aan te merken, maar zelfs dat is de vraag. Ik doel hier op de kwestie van de beknopte bijzin: ‘Zo peinzend, was het of zij zwom...’ Nieuwint is dan ook behoedzaam in zijn uitspraken en deelt mee: ‘Au Pair is geschreven in een Nederlands dat, laat ik me voorzichtig uitdrukken, het mijne niet is.’ Dat is uiteraard niet zo vreemd. Hij bedoelt echter dat hij ‘persoonlijk WFH niet de aangewezen persoon vindt om over ons aller Nederlands te waken.’ (Zijn cursivering.) Dat is duidelijk, maar wie is dan wél de aangewezen persoon? Pieter Nieuwint natuurlijk! Dat zie je zo. Die heeft het over ‘een stijlmiddel dat sterk de aandacht op zichzelf vestigt’; zichzelf is in deze zin een schoolvoorbeeld van een anglicisme, nauw verwant aan ‘Hij schaamt zichzelf’. Opmerkelijker nog is het volgende. Nieuwint veroordeelt ‘Het gebruik van dit waar dat veel natuurlijker klinkt. Alleen al in het anderhalve pagina lange hoofdstuk 63 heb ik negen van dit soort ditten geteld.’ Knap geteld, Pieter, maar ik vind ‘dat soort ditten’ veel natuurlijker klinken.
Gelukkig spreekt collega Verkuyl het verlossende woord door te vertellen ‘dat het vrijwel niemand lukt om foutloos te schrijven’ (aprilnummer, blz. 55). Mijn lerares Nederlands zette een rode streep onder dat om. In haar ogen bewijst Verkuyl hier metterdaad zijn eigen stelling. Is dat even mooi! Mooier nog is zijn volgende opmerking: ‘Rubinstein speelde ook bijna nooit foutloos, maar toch was hij een buitengewoon groot pianist.’ Inderdaad. En dus is zijn oordeel over muziek van eminent belang. Net als het oordeel over taal van een buitengewoon groot schrijver, die (in Onze Taal 2/3) een subliem stukje als Toptaal van topman schreef. In een Nederlands dat niet dat van Pieter Nieuwint is. Maar van Willem Frederik Hermans. | |||||||||||||||||||
Naschrift
| |||||||||||||||||||
Engels als onderwijstaal
|
- | 60% van de studenten (600 per jaar) verblijft voor een onderdeel van de studie 3 tot 12 maanden in het buitenland. |
- | 25% van de afgestudeerden heeft de eerste baan in het buitenland, terwijl 13% van de Wageningse alumni voor langere tijd in het buitenland werkt en een internationale carrière opbouwt. |
- | 80 buitenlandse studenten nemen deel aan het Engelstalige Master-of-Science-programma en ongeveer 100 buitenlandse PhD-studenten bereiden zich in Wageningen voor op de academische promotie. |
- | Jaarlijks verblijven in Wageningen 30 buitenlandse onderzoekers voor een korte periode, terwijl een dertigtal van Nederlandse afkomst voor enige tijd in het buitenland is gestationeerd. Enkele tientallen academici van niet-Nederlandse afkomst zijn in dienst van de LUW. |
- | Naast talrijke wetenschappelijke contacten van individuele onderzoekers en vakgroepen is de LUW meer dan 50 formele samenwerkingsverbanden aangegaan met universiteiten in geïndustrialiseerde en ontwikkelingslanden. |
Een meerderheid van de studenten zal tijdens de studie al actief van het Engels gebruik maken. Meer Engelstalig onderwijs verzorgen heeft de LUW aangedurfd omdat:
- | veel stafleden onderwijservaring hebben in het buitenland, |
- | veel stafleden gewoon zijn in het Engels onderwijs te verzorgen bij het MSc-onderwijs ten behoeve van buitenlandse studenten of bij de internationale cursussen van het Internationaal Agrarisch Centrum, |
- | de ervaringen van buitenlandse en Nederlandse studenten en docenten bij geïntegreerd Engelstalig onderwijs nu reeds overwegend positief zijn. Het taalprobleem is blijkbaar in de praktijk oplosbaar en doet gezien de examencijfers geen afbreuk aan de kwaliteit van het onderwijs. |
Kritiek op de ANS
W. Tolhuis Alphen aan den Rijn
Het was voor mij, als gepensioneerd journalist, een vreemde gewaarwording in Onze Taal te worden gekapitteld voor een stukje van mijn hand dat op 3 november 1984 werd afgedrukt in Rijn en Gouwe, het regionale dagblad waaraan ik meer dan 38 jaar verbonden ben geweest. Wie rekent na meer dan vijf jaar nog op een uitbrander? Het verwijt komt voor in een artikel van prof. dr. M.C. van den Toorn in het aprilnummer van Onze Taal, een
artikel dat voornamelijk gaat over misvattingen over de ANS. Hij reageert daarin onder meer op een stukje dat ik schreef naar aanleiding van het verschijnen van de ANS. Ik schreef destijds het merkwaardig te vinden dat de inleidende pagina's van de ANS een paar constructies bevatten die geen zuiver Nederlands zijn. Drie zinnen uit de inleiding bleken het woordje er ten onrechte te bevatten. Ik citeerde die zinnen en schreef voorts te veronderstellen dat hier sprake was van een Belgisch ‘stempel’. Vlamingen gebruiken er veelvuldiger dan wij, onder invloed van de manier waarop in het Frans wordt geformuleerd.
Prof. Van den Toorn herhaalt slechts een van de drie door mij geciteerde zinnen; hij doet het zelfs voorkomen als ware dit de enige door mij als ‘absoluut fout’ gebrandmerkte zin. Daarmee doet hij mij te kort, te meer daar de beide andere zinnen veel duidelijker voorbeelden bevatten van een verkeerd gebruik van er. Hier zijn ze, althans die gedeelten die van belang zijn voor de discussie:
- | ‘In Nederland zelf is er een behoefte aan een algemene Nederlandse spraakkunst vast te stellen bij...’ |
- | ‘Daarna werden subsidie-aanvragen ingediend en werd er een hoofdredactie aangewezen, die...’ |
Vooral de tweede zin is belangwekkend, vanwege de inconsequentie: waarom wel er achter werd en niet eerder in de zin achter werden?
Nadat... later
Albert J. Kopmels Maarheeze
De redactie zet in het aprilnummer onder het kopje ‘Aanmeldingen’ uiteen hoe men zich kan abonneren op Onze Taal en tevens hoe bij intekening de betalingswijze is geregeld. Een citaat: ‘Nadat u het eerste nummer hebt ontvangen, krijgt u later de acceptgiro voor de betaling van de contributie...’
Ik kan toch niet de enige zijn die hier een woord te veel ziet staan? Later mag worden geschrapt, omdat de betekenis ervan reeds in het voorafgaande voegwoord nadat ligt opgesloten. Heeft de redactie met haar zinsnede bewust willen aangeven dat er een lange tijd verloopt tussen ontvangst eerste nummer en ontvangst acceptgiro? Ik denk het niet!
Zeker kan een zin met nadat... later ook juist zijn:
Nadat ze in haar jeugd tweemaal voor het examen was gezakt, heeft ze later het begeerde diploma toch nog behaald.
Het idee van grote tijdsafstand wordt doelbewust opgeroepen. Uitgangspunt was echter de zinsnede van de redactie. Die is zeker niet van dit laatste type en zou daarom een kleine amputatie behoeven.
Naschrift redactie
De schrijver van de tekst heeft inderdaad een zekere tijdsspanne willen benadrukken; er kan namelijk na ontvangst van het eerste nummer een maand verstrijken voordat de nieuwe abonnee de acceptgiro ontvangt.
Welk houvast in de taal?
Dr. ir. C. Thomas Nix Malaga, Spanje
Het artikel ‘Houvast in de taal’ van D.J. Jasper in het aprilnummer van Onze Taal heeft mij door dat woord houvast gebracht tot deze reactie over verplichting en vrijheid in spelling en taalgebruik.
Waarom wil Jasper zo graag streven naar voorbedachte en voorgeschreven taalregels? Waarom is hij bevreesd voor een janboel in de spelling? Waarom zou hij het voorstel een Centrale Adviesraad op te richten van harte steunen en die raad een officiële status toewensen? Hij pleit voor een vaststaande norm; of taalgebruikers zich aan die regels wensen te houden, moeten zij zelf weten. Mijns inziens een vreemde stelling, want dan wordt de norm ter keuze voorgelegd.
Telkens komen we het tegen; datgene wat het tijdschrift Onze Taal tot spreekgestoelte maakt, tot strijdperk, tot rechtszaal soms. Het geschil om de taalregels en over hoe de Nederlandse taal geschreven moet worden. Een taalkenner zei mij eens: ‘het Nederlands is de taal van het water: vloeiend, kabbelend, de kanten verslijtend’. En de vergelijking doortrekkend kunnen we zeggen: en een rivier volgt niet altijd haar bedding, stroomt over, en wil naar eigen drang een weg banen. Daarom zijn er dijken opgeworpen, maar ook zijn er uiterwaarden vrijgegeven waar de waterstroom vrij spel wordt gelaten. Een boeiende vergelijking. De dijken zijn de normen, de uiterwaarden de vrijheden, de marges die ons zo lief zijn.
Zou men kunnen beweren en verlangen dat in de taal iets algemeen geldig vaststaat en verankerd wordt? Wat is onze taal? Het gesproken en geschreven medium waarmee wij elkaar ontmoeten en met elkaar omgaan. Is zo'n medium wel vast te leggen in schoolse grammatica's, in woordenboeken, in Groene Boekjes?
Ik ben geneigd, toch wel, deze vraag voor een deel ontkennend en voor een deel bevestigend te beantwoorden. En wel omdat de taal, iedere taal, alle menselijke verbale uiting en ontmoeting complex van aard is. We spreken en schrijven niet één vaststaande, voor alle omstandigheden geschikte taal. En we doen dat zeker niet volgens de dikke Van Dale. Integendeel, de dikke Van Dale moet erop uit zijn te noteren hoe wíj onze taal gebruiken, ofschoon hij wel degelijk een kritisch en eigen oordeel kan poneren.
Als de taal complex is, dan blijkt daaruit dat er een verscheidenheid van uitingswijzen heerst, die door de taalkundige onderkend moet worden.
Dubbele dubbelzinnigheid
G.C.M. van Zijll de Jong-Lodenstein tolk/vertaalster, Nijmegen
In Onze Taal van april geeft de heer H.J. Verkuyl in zijn artikel Taal op afstand als voorbeeld van een voor meer dan één uitleg vatbare zin: ‘Loes, Marie en Antoinette hebben een huis gekocht in de Dordogne.’ Naast hetgeen de heer Verkuyl als onduidelijkheid naar voren brengt (ze kochten elk
een huis, of ze kochten samen één huis) bevat deze zin ook nog het volgende interpretatieprobleem.
Voor de hand liggend is dat Loes, Marie en Antoinette een huis gekocht hebben dat zich in de Dordogne bevindt. Waar zij dat huis gekocht hebben, vermeldt de zin niet.
Maar ook het volgende is mogelijk: Loes, Marie en Antoinette waren in de Dordogne en hebben daar een huis gekocht. Dat wil zeggen: ze hebben in de Dordogne de koop gesloten voor een huis dat - om een extreem voorbeeld te noemen - in Amsterdam staat.
Deze onduidelijkheid zou opgelost kunnen worden door de woorden in de volgende volgorde te zetten: ‘Loes, Marie en Antoinette hebben een huis in de Dordogne gekocht.’
Spelling van aktie-voerders
Dr. W.L. Jonxis-Henkemans Haren (Gr.)
Bij het onderzoek van Jansen en Sweerts (Het consequentieheginsel in de spelling, Onze Taal mei 1990) zou het interessant zijn geweest de politieke kleur van de proefpersonen te weten. Het valt mij namelijk steeds weer op dat vooral links-georiënteerde personen of aktievoerenden zich lijken te profileren door de c in oorspronkelijk vreemde woorden door een k te vervangen. Behalve de vervanging van c door k is ook die van c/s, isch/ies, x/ks en ou/oe te noemen.
Aan dit aspect zou bij een dergelijk onderzoek mijns inziens zeker aandacht dienen te worden besteed.
Verwester(s)en, verweste(r)lijken
Rob Tempelaars redacteur WNT, Leiden
Naar aanleiding van het door J.G. Loogman gesignaleerde verschil tussen het jonge verwesterd en het oudere verwesterst, wijdde PCUdB in het dubbelnummer 2/3 van Onze Taal 1990 een groot aantal vierkantjes aan de bespreking van beide vormen. De eerste vorm is als deelwoord van verwesteren opgenomen in de Hedendaagse Van Dale en de tweede als deelwoord van verwestersen in de dikke Van Dale, zo constateert hij terecht. Vervolgens schrijft PCUdB, ietwat badinerend: ‘En wat zegt nu het Woordenboek der Nederlandsche Taal in deel XX? U raadt het al: niets. Verwesteren, verwestersen, verwestelijken, voor het WNT is dit alles gelijkelijk non-existent. Hetgeen natuurlijk betekent dat de speurneuzen uit Leiden geen van deze woorden in een tekst daterend van vóór 1921 hebben aangetroffen.’ De voorlopige conclusie van PCUdB luidt dat het woord verwestersen een uiterst korte levensduur heeft gekend: ‘het komt pas kijken of het wordt alweer vervangen om mysterieuze redenen’. Hierbij de reactie van een ‘speurneus uit Leiden’.
Met de constatering dat genoemde woorden, alle met als betekenis ‘westers (doen) worden; de westerse gewoonten en opvattingen (doen) aannemen’, in het WNT niet opgenomen zijn en dus niet vóór 1921 voorkomen, heeft PCUdB volstrekt gelijk. Dat behoeft echter geenszins te betekenen dat het WNT-materiaal geen gegevens bevat over deze of daarvan afgeleide woorden. Aan de hand van dit materiaal wil ik gaarne een poging doen de uitspraken van PCUdB enigszins te nuanceren en, voor zover mogelijk, enig licht te scheppen in deze duisternis.
Het woord verwestersen is voor het WNT wel degelijk ‘existent’. Blijkens het WNT-materiaal komt de eer van het oudste citaat toe aan Henriëtte Roland Holst, die het woord verwestersen al in 1930 gebruikte in haar monografie Tolstoi, zijn wezen en werk, blz. 210: ‘De Aziatische volken (...) worden in een snel tempo verwesterscht, geïndustrialiseerd en gemilitariseerd.’ Voor zover ik dat kan nagaan, komen verwestersen en verwestersing in de woordenboeken voor het eerst voor bij Koenen-Endepols in 1952, met voorbeeldzinnen als ‘een gedicht verwestersen’ en ‘die Chinees is helemaal verwesterst’. In Van Dale verschijnt verwestersen pas in de 8ste druk (1961). Verwesteren blijkt bij het WNT eveneens bekend te zijn. Zo erg ‘jong’ is het woord niet, al is het vermoedelijk recenter dan verwestersen. Vanaf 1933 heb ik verschillende bewijsplaatsen kunnen aantreffen. Een kijkje in de woordenboeken leert dat verwesteren niet alleen in de Hedendaagse Van Dale (1984) voorkomt, maar dat het reeds in de editie 1974 van Koenen is opgenomen, zij het dat het daar door middel van de formulering ‘ook wel’ als minder frequente of ongewone vorm naast verwestersen wordt genoemd en verder volstaan wordt met de verwijzing ‘zie verfransen’.
Een kwestie die J.G. Loogman en PCUdB aanroeren, betreft de herkomst en de opbouw van de formaties. ‘De afgelopen tijd heb ik meermalen het woord verwesterd in de krant aangetroffen’, schrijft J.G. Loogman. ‘Vroeger schreven wij verwesterst, zoals we nu nog vervaderlandst, verfranst, veramerikaanst e.d. schrijven. Vanwaar deze verandering? Naar analogie van verslechterd, alsof er een adjectief west met vergrotende trap wester zou bestaan?’
Uit het materiaal van het WNT bleek al dat het uitgangspunt kennelijk verkeerd is gekozen: weliswaar komen verwesterst en verwesterd in attributief gebruik voor, maar de vormen verwestersen en verwesteren zijn al veel eerder aangetroffen. Er is dus geen reden om te veronderstellen dat verwesterd en verwesterst er eerder waren dan verwesteren en verwestersen. Verwesteren beschouwen als opgebouwd uit de elementen ver + west + een vergrotende trap er + -en is weinig aantrekkelijk. Ook het in het Middelnederlands gebezigde bijvoeglijk naamwoord en bijwoord wester biedt geen aanknopingspunten. Dat het in het Nieuwnederlands als eerste lid in afleidingen en koppelingen veelvuldig gebruikte wester- een rol speelt, is veel waarschijnlijker. Voorts lijkt mij het geopperde idee van analogiewerking met verslechteren nog zo slecht niet. Daarbij denk ik aan invloed van formaties op -eren in het algemeen.
Woorden eindigend op -eren hebben vaak een duidelijk pejoratieve lading: ze duiden een vermindering van kwaliteit aan. Als men een dergelijke invloed aanneemt, kan dit tot de volgende conclusie leiden: hoewel de woordenboeken verwesteren en verwestersen als synoniemen beschouwen, zou het best eens zo kunnen zijn dat verwestersen meestal een neutrale betekenis heeft en het naar analogie van formaties op -eren gevormde verweste-
ren meestal een negatieve betekenis. Met andere woorden: verwesteren zou kunnen betekenen: ‘(ongewenst of ongewild) westers (doen) worden’, waarbij men dan vooral doelt op een betreurde vervreemding van de eigen cultuur.
Indien men echter uitgaat van de vormen verwesterst en verwesterd lijkt de oorzaak van de vervanging van verwesterst door verwesterd voor de hand te liggen: verwesterst is zeer moeilijk uitspreekbaar en moet om die reden haast wel vervangen worden. Een ‘verwesterde Chinees’ is nu eenmaal wat makkelijker uit te spreken dan een ‘verwesterste Chinees’, terwijl een ‘verwesterde samenleving’ aanzienlijk beter ‘bekt’ dan een ‘verwesterste samenleving’.
God of een god?
Dr. H.W. Hollander nieuwtestamenticus/vertaler, Nederlands Bijbelgenootschap, Haarlem
In het aprilnummer van Onze Taal pleit de heer Knorren voor de vertaling ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was een god’ in het Johannes-evangelie hoofdstuk 1 vers 1. Zo zouden ‘veel vertalingen’ het hebben. Dat leek me sterk.
In de Nederlandse bijbelvertalingen die vandaag de dag gebruikt worden, vindt men steeds de vertaling ‘...en het Woord was God’. De enige vertaling die het lidwoord toevoegt (‘...een god’) is, naar mijn beste weten, de Nieuwe Wereldvertaling van de Jehovah's Getuigen, een vertaling (uit het Engels) die veel theologie of dogmatiek door de vertaling heen mengt. In het Grieks wordt een predikatief gebruikt zelfstandig naamwoord gewoonlijk niet voorafgegaan door het lidwoord, zeker niet wanneer het aan een werkwoord voorafgaat. Dit betekent voor onze tekst dat, zoals zo vaak, het verband de doorslag moet geven hoe er vertaald moet worden. Wil de schrijver duidelijk maken dat het Woord (Jezus Christus) ‘God’ is, aan Hem gelijk is, of wil hij hier benadrukken dat Jezus Christus ‘een god’ is, duidelijk onderscheiden van God zelf? Ik zal de laatste zijn te beweren dat een in vrijwel alle bijbelvertalingen voorkomende weergave altijd de juiste is. Maar het feit dat de eenheid, verbondenheid en gelijkheid tussen Jezus Christus en God een centraal thema is in het Johannes-evangelie, doet vermoeden dat het lidwoord voor ‘God’ in de traditionele vertalingen terecht afwezig is.
Vast en bestendig
Dr. ir. C. Thomas Nix Malaga, Spanje
In het aprilnummer van Onze Taal beveelt dr. W.J. Nijveld aan de koppelterm -bestendig (oorspronkelijk een germanisme) te vervangen door -vast. Deze achtervoegingen zijn echter niet gelijk van betekenis: -bestendig betekent gewoonlijk ‘bestand tegen’ in samenstellingen als vuurbestendig, vorstbestendig, vochtbestendig. Het woorddeel -vast heeft echter twee betekenissen, namelijk ‘bestand tegen’ of ‘gevrijwaard van’ en het tegendeel ‘betrouwbaar in een bepaalde eigenschap’. Het woord -bestendig kan dus niet zomaar vervangen worden door -vast, omdat er dan betekenisverwarring in het spel kan komen. Vergelijk:
BETEKENIS | BETEKENIS |
---|---|
‘bestand tegen’ | ‘onveranderlijk, blijvend’ |
- breukvast | - honkvast |
- vuurvast | - muurvast |
- buigvast | - rotsvast |
- watervast | - steevast |
- splijtvast | - standvastig |
- stormvast | - kleurvast |
In de techniek worden samenstellingen met -vast in beide betekenissen gebruikt en zonder enige moeite in dit onderscheid begrepen. Wat is onze taal toch rijk en soepel in het gebruik.