Etymologie
Hoe kwamen we tot spreken?
Mevr. C.J. Piccardt - Amsterdam
Als zeer bijzonder ervaar ik de herkomst van het werkwoord spreken. Tot hoe ver in het verleden moet dit woord, dat de eerste mondelinge communicatie tussen de mensen aanduidt, wel niet gaan? Inderdaad stuiten we op een verrassend begin: we gaan terug tot de arbeid in het primitieve bosbedrijf. Daar worden de dorre takjes verzameld. Het oorspronkelijke woord voor ‘takje’ is in het Nederlands spaak, in de betekenis ‘een stuk hout’. In alle verwante talen vinden we dit woord terug:
Oudengels: |
spaec (= takje) |
Oudhoogduits: |
spahha (= rijshout) |
Middelnederduits: |
spake (= wielspaak) maar: |
|
spak (= dor) |
Oudsaksisch: |
speca (= spaak). |
Daarnaast komen woorden voor waarin een -r- is ingelast:
Oudengels: |
spraec en spranca (= tak en twijg) |
Oudhoogduits: |
sprahha (= spraak) |
Middelnederduits: |
sprik en sprockel (= takje) |
Oudsaksisch: |
spraca (= spraak) |
Deens: |
spraekke(= breken, bersten) |
Oudnoors: |
sprek (= broze tak) |
Middelnederlands: |
sprek (broze tak) en sproc(= dun takje), waarvan sprokkelen afkomstig is. |
Ook het woord spreken komt in twee vormen voor; zoneder en met -r- vinden we:
Oudengels: |
sprecan en specan (later: to speak) |
Oudhoogduits: |
spehhan en sprehhan (later: sprechen) |
Middelhoogduits: |
spehhen (= babbelen, praten) |
Oudsaksisch: |
sprekan |
Middelnederlands: |
speken en spreken. |
De invoeging van de -r- is vermoedelijk gebeurd om het woord meer nadruk te geven, of om intensiteit van gevoel uit te drukken.
Uit deze opsomming blijkt dat de geschiedenis van spaak en die van spreken niet van elkaar te scheiden zijn. Maar hoe kunnen we het verband tussen beide verklaren?
De dorre takken werden verzameld om als brandstof te dienen. Het gekraak van het breken der takken werd overgebracht op, of vereenzelvigd met het geluid van stemmen. Spreken gaat terug op een Sanskriet-vorm van sphurj, dat ruisen betekent, en staat in verband met het Griekse werkwoord spharageomai, dat onder meer knetteren en ruisen betekent: bij het verbranden van de takken komen vonken te voorschijn.
In het Germaanse taalgebied vinden we deze oude vormen terug:
Oudengels: |
spearca (= vonk) |
Engels: |
spark en to sparkle |
Oudnoors: |
spraka (= kraken, knetteren, pruttelen) |
Deens: |
sprage (= kraken, knetteren) |
Middelnederduits: |
sparken en spranken (= fonkelen) |
Middelnederlands: |
sparke en spranke(= vonk, vlek) |
Nieuwnederlands: |
sprank (= vonk) en sprankelen. |
Verwant met sprankelen is sprenkelen. |
Al deze woordvormen zijn te herleiden tot een gemeenschappelijke wortel sp(h)er en de verlenging van deze wortel tot sp(h)er(e)g.
De oorspronkelijke betekenis ‘wegschieten, (weg)springen, (open)springen’ en daarnaast ‘strooien, sprenkelen’ en ‘spuiten en spatten’, werd uitgebreid tot de met deze bewegingen samengaande geluiden: het knetterende, krakende geruis dat in de plantenwereld en in het bos te horen is. Deze geluiden werden ten slotte geïdentificeerd met het menselijke spreken!