Schijnbare chaos
Van de filosofische ideeën van G.H. Mead, Searle en Grice, die de achtergrond vormen van de hedendaagse gesprekstheorie, wordt voldoende uiteengezet om de ontwikkeling van het gespreksanalytisch onderzoek te kunnen volgen. Bovendien kan de lezer stap voor stap meedenken met de auteur, die zich niet beperkt tot een historisch overzicht, maar die de twee genoemde benaderingen inhoudelijk vergelijkt, tegen elkaar afzet en van kritiek voorziet.
Het begrip ordening vormt de rode draad door het boek. Spontane gesprekken zijn niet zo onsamenhangend, ongestructureerd en willekeurig als ze misschien lijken. Ze zijn wel degelijk geordend: de sprekers wisselen niet zomaar van spreekbeurt; de ene gespreksbijdrage roept de andere op; niet elke respons wordt hetzelfde gewaardeerd; de hoorder heeft invloed op wat de spreker zegt; de plaats van een uiting in het gesprek is vaak medebepalend voor de betekenis ervan.
Behalve de ordening van beurt tot beurt is er ook ordening op het niveau van het onderwerp van het gesprek. Hoe blijven we bij het onderwerp, hoe snijden we iets nieuws aan, hoe sluiten we een onderwerp af? Het zal voor de leek hoogst verrassend zijn te vernemen dat dit allemaal gezamenlijke inspanningen van gesprekspartners zijn die volgens vaste procedures verlopen.
Gesprekken blijken ook globaal geordend te zijn. Voor het beginnen van een gesprek is het niet voldoende dat er iemand begint te spreken, en voor het beëindigen is het niet genoeg dat niemand meer wat zegt: de gesprekspartners moeten beiden gericht zijn op het openen en sluiten; er is coördinatie voor nodig. Dat blijkt mooi uit het volgende fragmentje.
Oh. Nou, kruip er dan maar lekker weer in, dan bel ik straks wel terug.