Spelling als onderliggende vorm
Samenvatting van de gelijknamige paragraaf 1.3.2. uit het essay van Jet Wester - winnares eerste prijs ECI-essayprijsvraag ‘Gaat het Nederlands teloor?’
Op het eerste gezicht is de spelling van de medeklinkers s/z en f/v op woordeinde niet consistent met de spelling van p/b en t/d. We schrijven heb en woord, op grond van hebben en woorden, maar daarnaast ook huis en geef, terwijl het in het meervoud toch huizen en geven is.
Een nauwkeurige analyse van het Nederlandse klanksysteem maakt duidelijk dat we in heb en woord, net als in paard (zie kader), met onderliggend stemhebbende b's en d's te maken hebben. Maar die onderliggende vorm eindigt bij de wrijfklanken nu juist op de stemlóze variant: huis en geef, net als in spelling. Wester besluit daarom haar analyse zo:
‘De spelling van het Nederlands, zo luidt de wonderlijke conclusie, blijkt in de asymmetrie (van geef en heb, etc.) allesbehalve inconsistent te zijn: het is slechts een duidelijke vingerwijzing hoe de abstractheid van onze spelling geïnterpreteerd, begrepen kan worden. Voor zover de spelling afwijkt van het fonetische “spellen zoals je 't zegt” codeert die spelling een heel precieze mentale representatie van taal, namelijk de onderliggende vorm zoals die in de modernste theoretische taalkunde (om heel andere, theoretische redenen) aangenomen wordt.’
De precieze taalkundige gronden voor deze analyse kunnen niet heel kort worden samengevat; de liefhebber wordt verwezen naar Westers essay. Twee in het oog springende argumenten zijn echter de volgende.
In de eerste plaats blijkt dat de beschreven asymmetrie niet alleen in de spelling, maar ook in het klanksysteem van onze taal aan de orde is. Bijvoorbeeld vóór het achtervoegsel -elijk: het is ook in de uitspraak liefelijk, vreselijk, huiselijk, sterfelijk, etc. naast woordelijk, onhebbelijk, dodelijk, onvermijdelijk, etc. We zien hier niet alleen in spelling maar ook in de uitspraak de onderliggende vorm opduiken!
Het tweede argument is dat we met een stemloze onderliggende f en s als uitgangspunt, vervolgens een klankregel kunnen aannemen, die er als volgt uitziet:
(20) s wordt z, en f wordt v na lange klinkers of na l, r, m, n (als die f en s vóór een klinker staan).
Deze regel verklaart waarom z en v opduiken in meervouden als huizen en geven, en hij verklaart bijvoorbeeld ook waarom de meeste Nederlandse woorden na een korte klinker juist weer s en f laten zien: de regel heeft daar niet kunnen werken. Op die manier verantwoorden we dat missen, lussen, blaffen en stoffen wel onverdacht Nederlands zijn, en mizzen, luzzen, blavven en stovven niet. In een voetnoot wordt daar voorts aan toegevoegd:
‘De regel is overigens ook mooi aan het werk te zien in een aantal andere situaties. Zo bestaan er zogenaamde “dubbele meervouden”, zoals bielzen en railzen. Hun geschiedenis is biel en rail, enkelvoud; in het meervoud biels en rails, met een gewone, echte s. Wanneer deze vormen nu opnieuw in het meervoud worden gezet, komt er een situatie waarop regel (20) van toepassing zou zijn - en de s verandert hier inderdaad in een z.
Een zelfde soort situatie ontstaat wanneer we fictieve meervouden maken, zoals een meervoud voor de eigennaam Hans, met eveneens een echte, onverdachte s. Ook hier zal de regel opgaan: wanneer we Hans in het meervoud willen zetten, neigt de uitspraak naar Hanzen, met z.
Ten slotte, ook de traditionele uitzonderingen op de regel (iedere regel heeft zo zijn uitzonderingen, dat mag) blijken vaak zeer instabiel te zijn geworden. Regel (20), zouden we kunnen zeggen, wint terrein in het Nederlands, en ook gevallen als schransen, sjansen, sponsen, etc. willen in de uitspraak steeds liever naar z.’
Voorbeeld. Van onderliggende vorm naar gesproke vorm.
|
|
onderliggende vorm: |
/paard/ |
/paard + en/ |
|
|
lettergreepverdeling: |
(paard) |
(paard)(den) |
|
|
↓ |
|
regel: |
d wordt t aan het eind van een lettergreep: |
t |
- |
|
|
gesproken vorm: |
[paart] |
[paarden] |