Geen taalnieuwtje
Sommige taalgenoten huiveren voor dergelijke constructies; afgaande op hun taalgevoel kiezen zij voor het grammaticaal verantwoorde meervoudige voornaamwoord zij of die. Om nu hun vermoeden weg te nemen dat hier een taalnieuwtje gelanceerd wordt, kan ik verwijzen naar deel VI van het Woordenboek der Nederlandsche taal, waarin deze toepassing al in 1912 geboekstaafd is.
Dat ze al veel eerder in zwang was, blijkt uit een artikel in De Taalgids van 1859. Daar schrijft L.A. te Winkel: ‘Immers, men gebruikt de onzijdige voornaamwoorden het, dit, dat en wat niet altijd en uitsluitend om op zelfstandigheden te wijzen, die door enkelvoudige onzijdige zelfstandige naamwoorden aangeduid kunnen worden. (...) De genoemde voornaamwoorden kunnen elk begrip van zelfstandigheid vertegenwoordigen, onverschillig of dit door een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig, door een enkelvoudig of meervoudig, of in het geheel niet door een zelfstandig naamwoord uitgedrukt wordt.’
Dat ook dit het aan beperkingen onderhevig is, tonen de volgende zinnen aan:
1. | Zij zijn allemaal vakbekwaam. |
2. | Zij zijn allemaal vakman. |
3. | Zij zijn allemaal vaklui/vaklieden/vakmensen/vakmannen. |
Vervanging van zij door het laat zin 1 niet toe, omdat ‘vakbekwaam’ een bijvoeglijk naamwoord is, en zin 2 niet, omdat ‘vakman’ een enkelvoudig zelfstandig naamwoord is. Zin 3 mag worden: ‘Het zijn allemaal vaklui...’, omdat het + zijn alleen mogelijk is bij de gratie van een meervoudig zelfstandig naamwoord.