Klassieke regels
Het nieuwe hoofdstuk 2 geeft zeven stijlregels gebaseerd op de klassieke stijldeugden. Hoofdstuk 4, over leesgemak, bouwt die uitgebreid uit. Het gaat dan over de eerste vier stijlregels: ‘Formuleer 1. eenvoudig, 2. nauwkeurig, 3. bondig en 4. levendig’. De hoofdstukken 5, 6 en 7 behandelen achtereenvolgens taalkwesties, spelling en interpunctie; hierin zijn de drie resterende stijlvoorschriften uitgewerkt: ‘Formuleer 1. foutloos, 2. zuiver en 3. verzorgd’. De oude indeling van hoofdstukken naar zinsbouw en woordkeus is dus geheel komen te vervallen.
Behalve een hoofdstuk over stijl zijn velerlei andere nieuwigheden toegevoegd. Ik noem er een aantal van. In het tweede hoofdstuk gaat Renkema in op het gebruik van woordenboeken. Dat hij het gezag ervan relativeert, kan geen kwaad. Aansluitend geeft hij tips voor aanhef, adressering en afsluiting van brieven, en voor schrijvers- en lezersaanduidingen in teksten.
Nieuw of overwegend nieuw zijn vervolgens de delen in het hoofdstuk ‘Leesgemak’ over verwijswoorden, woordspeling en beeldspraak, over variatie in zinsbouw en -lengte en over toenemend modieus taalgebruik. Weggelaten zijn de lange lijsten van onnodig moeilijke woorden en van oude woorden. Daar zijn (synoniemen)woordenboeken voor.
De argumenten die vóór het gebruik van de lijdende vorm pleiten, zijn uitgebreid. Van de tangconstructie werd eerder slechts de ongewenstheid vermeld. Nu wordt op het nut ervan gewezen in die gevallen waarin de constructie het effect heeft dat ze bepaalde informatie een terloopse positie geeft.