| |
| |
| |
Verwaarloosde details van de spelling
T. Hoevers - Amsterdam
De spellingactivisten putten zich uit in het verzinnen van oplossingen voor de werkwoordsvormen, de tussenletter n (die helemaal niet bestaat), de -eau, de ij en ei, ou en au, de -isch en vreemde woorden. Lang niet alle voorstellen zijn even logisch. In mijn eigen voorstel, wat onbescheiden de ‘Spelling-Hoevers’ genaamd, probeer ik zo veel mogelijk de logica wél te dienen. Ik ga daarbij door tot de kleinste details, die door anderen worden verwaarloosd. Ze zijn weliswaar van ondergeschikt belang, maar toch wel degelijk de moeite waard, want ze zijn thans slecht geregeld, of zelfs helemaal niet, en veroorzaken een hoop last. Hier volgen er negen.
| |
1. Initiaal woorden plus -er
Dat moet thans met een apostrofje: VVD'er. Dat is tegen de logica, want het apostrofje moet binnen een lettergreep letters van elkaar losmaken (auto's). Het koppelstreepje moet dienen om complete lettergrepen van elkaar te scheiden. De uitgang er ís een aparte lettergreep, dus: VVD-er. Bij VVD'er is ook lastig dat bij afbreking het apostrofje moet vervallen, en dat bij toevoeging van een woord wél het koppelstreepje is voorgeschreven. Dus: VVD'er naast VVD-lid. Dat vráágt om fouten. Mijn spelling schrijft VVD-lid en VVD-er. Dat is uniform en ook eenvoudiger, want bij afbreking blijft dat koppelstreepje gewoon staan.
| |
2. Familienaam + toevoegingen
Die kunnen veel vaker met een kleine letter. We kunnen de voornamen en voorletters, die thans voor de kleine letter zorgen, uitbreiden met aanspreektitels (mijnheer, de heer, mevrouw, mejuffrouw), academische titels, al of niet afgekort (meester, professor, mr., prof.) en functieaanduidingen zonder lidwoord. Dus: de heer van der Voort, minister van den Broek, prof. de Boer. Je komt niet helemaal van de hoofdletter af. Hij moet blijven als de naam geheel alleen in de zin staat en aan het begin van de zin. Morgen treedt De Zeeuw af als voorzitter. Met kleine letter zou het iemand uit Zeeland zijn.
| |
3. Afgekorte toevoegingen
Hoofdzakelijk v.d. Deze zijn thans helemaal niet gereglementeerd. Ik doe dat wel: altijd met een kleine letter, ook aan het begin van een zin. Dit is van belang voor krantekoppen: v.d. Broek doet voorstel. De hoofdletter, V.d. Broek, doet te veel aan een afgekorte voornaam (Vincent, Victor, Vanessa) denken.
| |
4. Cijfer aan begin van de zin
Ook dat is thans niet gereglementeerd. In mijn voorstel echter wel. Het cijfer geldt als de hoofdletter; het eerstvolgende woord krijgt geen hoofdletter meer. Kleine getallen schrijft men doorgaans in letters, maar het is van belang voor krantekoppen om te kunnen schrijven 178 doden bij vliegramp, niet 178 Doden, 1693 jaar voor Christus, niet 1693 Jaar voor Christus.
| |
5. Afbreking bij de ch
Woorden als lachen en kuchen hebben een korte klinker. Maar bij la-chen, ku-chen komt de klinker in een open lettergreep te staan, waardoor een lange klinker kan worden gelezen. Om de lettergreep gesloten te houden, breek ik af na de ch: lach-en, kuch-en, lich-aam. Maar wel: me-chanisch, psy-chiater, want daar staan lange klinkers.
| |
6. Afbreking bij de x
De huidige regels staan dat niet toe. Maar in zeldzame gevallen kan het wel eens nodig zijn. Een klinker voor de x is kort, de lettergreep moet gesloten blijven, dus: sex-ueel (ik ben tegen vervanging van de x door ks), paradox-aal, lax-eermiddel. Uitzondering: lu-xe, wegens de lange u.
| |
7. Samengestelde namen
De afleidingen hiervan behoren uniform te zijn met de naam zelf. West-Duitsland, maar Westduits, Westduitser, dat blijkt te lastig. Dus: West-Duitsland, West-Duits, West-Duitser, of: Westduitsland, Westduits, Westduitser. Zelf heb ik een lichte voorkeur voor de losse schrijfwijze. Maar ook de vaste is wel te verdedigen. Hier doet de Taalunie tenminste iets aan.
| |
8. Accentjes
Deze worden wel gebruikt om een woord speciaal te benadrukken. Vaak zet men rechtse accentjes op lange klinkers (dáár, óók), linkse op de korte (óp, ìn, èrg). Dat is onnodig, want accentjes hebben in het Nederlands geen uitspraakaanduidende functie. Daar hebben we het klinkersysteem voor. Ook dit is niet officieel gereglementeerd, maar ik doe het wel: altijd het rechtse accentje, zowel op de lange als de korte klinker: dáár, óók, óp, ín, érg. Bij klinkercombinaties alleen op de eerste: híer, déur, ik móet, vróuw. Het linkse accentje en het dakje blijven dan gereserveerd voor vreemde woorden (gêne, chansonnière) plus het woordje hè.
| |
9. Het woordaccent
Dat hoeft gewoonlijk niet te worden aangegeven, daar het voldoende aan regels gebonden is. Maar bij woorden die buiten de regels vallen, moet het wél worden aangegeven. Kado, buro, nivo is dan ook onverantwoord, want de -o staat voor de onbenadrukte eind-o: kano, giro, piano. De Franse -eau weg? Best, als het woordaccent dan maar aangegeven blijft. Het zou nog niet zo erg zijn als het alleen om die paar goed bekende woorden ging, maar we hebben vijftien woorden met benadrukte eind-o in gebruik, meestal aangegeven door -eau: bureau, cadeau, niveau, fricandeau, plateau, tableau, plumeau, trumeau, ook wel op andere wijze: crapeaud, depot, sepot, soms ook helemaal niet: bravo, bistro, hobo, hallo. Schrijven we de minder goed bekende woorden met -o (krapo, plato, plumo, sepo) dan is de verkeerde uitspraak krápo, enz. niet denkbeeldig. We merken dat nu al bij de woorden hobo en bistro.
|
|