Woorden die primair een bepaalde handelingsbetekenis hebben, worden zeer vaak gebruikt om te verwijzen naar zaken of personen die bij die handeling op enigerlei wijze betrokken zijn. Een woord dat van huis uit abstract is, krijgt daarbij een concrete betekenis. Aldus gebruikt zijn leiding en vergadering in: De leiding besloot het personeel een dag vrijaf te geven; De vergadering moest hartelijk lachen om de geestige opmerking van de voorzitter. En met zending in een zinnetje als De zending arriveerde te laat bedoelen we niet de handeling van het zenden, maar datgene wat ge- of verzonden wordt, het voorwerp van de handeling dus.
Concretisering doet zich eveneens voor wanneer we de naam van een kenmerk of eigenschap overdragen op de persoon of de zaak die dat kenmerk of die eigenschap bezit, ook een veelvuldig optredend metonymisch procédé. Zo kunnen we van een vrouw zeggen dat zij schoonheid bezit, maar we kunnen haar evengoed, zo niet loffelijker, karakteriseren met de uiting: Zij is een schoonheid. Iemand heeft autoriteit (of niet), maar kan op een bepaald gebied ook een autoriteit zijn (of niet). Tot dit type kunnen ook samenstellingen gerekend worden als dikkop, domkop, krullehol, witkiel, blauwkous, roodborstje, enz.
Andere typen van causale begripsverschuiving zijn nog (in vogelvlucht): een zaak, voorwerp, instrument voor de persoon die er gebruik van maakt, het bedient of er anderszins op specifieke wijze iets mee te maken heeft (De eerste viool lag met griep in bed; De tournedos vroeg om de rekening); het gevoel voor de bron of oorzaak van dat gevoel (Dat kind is het verdriet van zijn ouders); het veelal cultuurbepaalde symbolische gebruik van de naam van een concreet object voor een abstract begrip (bijv. troon of scepter voor ‘vorstelijk gezag’, het kruis voor ‘het christendom’).