Een lidwoord en een dogma
J.P. Knorren - Amsterdam
Zelden wordt in de kolommen van Onze Taal een onderwerp aangetroffen van theologisch controversiële aard. Nu dus. Het handelt over een onbepaald lidwoord dat al dan niet voorkomt in een bijbeltekst. In Johannes hoofdstuk 1 vers 1 staat: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was god.’ Volgens andere vertalingen staat er: ‘(...)en het Woord was een god.’ Alvorens de gevolgen te bespreken die het toevoegen van het onbepaalde lidwoord een heeft, iets meer over het gebruik van lidwoorden in de Griekse taal, waaruit deze tekst vertaald is.
Het Nederlands heeft een bepaald lidwoord (de, het) en een onbepaald lidwoord (een). Het koine-Grieks daarentegen heeft slechts één lidwoord (ho), waarvan het gebruik soms overeenkomt met ons bepaald lidwoord. In veel vertalingen staat ‘een god’, omdat god naamwoordelijk deel van het gezegde is. En dit wordt in het Grieks, als het voor een werkwoord staat, niet voorafgegaan door een bepaald lidwoord. De God ‘bij’ wie ‘het Woord’ (Jezus Christus) oorspronkelijk was, wordt in de oorspronkelijke Griekse tekst aangeduid met de uitdrukking ho the'os; dus voorafgegaan door het bepaald lidwoord ho. Deze constructie, een zelfstandig naamwoord met het lidwoord, duidt op een identiteit. Een naamwoord zonder lidwoord dat aan een werkwoord voorafgaat, duidt op een hoedanigheid die iemand bezit. Zo onderscheidt het Grieks door middel van het lidwoord het specifieke van het algemene (of het bijvoeglijke). Een letterlijke vertaling van de Griekse tekst luidt dan ook: ‘In een begin was het Woord, en het Woord was bij de God, en een god (goddelijk) was het Woord.’
Het eerste ‘God’ heeft hier het bepaald lidwoord de en verwijst naar God, de Schepper van hemel en aarde. Uit het tweede god, in het Grieks zonder lidwoord, kan men de conclusie trekken dat ‘het Woord’ (Jezus Christus) ‘een god’ of ‘goddelijk’ was en niet dat het God zelf is. Aan het tweede ‘god’ wordt derhalve enkel een bepaalde hoedanigheid toegeschreven.
Ten aanzien van het bovenstaande kan verder worden aangevoerd dat in de bijbel op veel plaatsen (bijvoorbeeld Markus 6:49 en Johannes 4:19) naamwoorden die aan een werkwoord voorafgaan, zonder lidwoord voorkomen. Op deze plaatsen hebben vertalers het onbepaalde lidwoord een voor het naamwoord ingelast teneinde een kenmerkende eigenschap van het onderwerp tot uitdrukking te brengen. Aangezien in vele andere teksten voor naamwoorden het onbepaalde lidwoord wordt ingelast, is het evenzeer gerechtvaardigd in Johannes 1:1 voor het predikaat zonder lidwoord (the'os) het onbepaalde lidwoord ‘een’ in te voegen, zodat men ‘een god’ leest.
Waarom is in kerkelijke sferen deze kwestie zo belangrijk? Welnu, indien in Johannes 1:1 het onbepaalde lidwoord ‘een’ zou worden weggelaten, zou het betekenen dat Jezus Christus zelf God zou zijn! Met andere woorden, deze tekst zou als bewijsvoering gebruikt kunnen gaan worden voor een kerkelijk dogma dat thans fundamenteel is voor de overgrote meerderheid der kerken: de drieëenheidsleer (God, de Zoon en de Geest zijn een). Plaatst men het onbepaalde lidwoord wel, dan onderscheidt men duidelijk twee personen, terwijl de tekst in principe al spreekt van twee onderscheiden personen. Immers het Woord was ‘bij’ God.
Hoe het ook zij, voor ons taalliefhebbers is het genoeg te weten dat zelfs een lidwoord de spil kan vormen van een dogma. Of dit dogma bijbels is dan wel een heidense leugen, moeten de theologen bepalen.