Wie grijpt Zeus?
Ruud Muschter - Groningen
Onlangs liep ik tegen de volgende zin aan: ‘Zeus grijpt de muze als strohalm naar de kin.’
Ik vermoedde direct dat deze zinsconstructie bedenkelijk was, omdat de schrijver ongetwijfeld bedoelde: ‘Zeus grijpt de muze naar de kin, en deze handelwijze is zijn strohalm.’ Ik zocht bevestiging in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), maar kreeg het gevoel in drijfzand verzeild te zijn geraakt. Elke explicatie riep een nieuwe vraag op, hoewel ik tot de conclusie kwam dat de constructie niet was toegestaan.
Na afloop bleef ik met een aantal vragen zitten. Een zin kan taalkundig correct zijn en toch onzin verkopen. Hij kan in taalkundig of inhoudelijk opzicht juist of onjuist zijn en hiervan kunnen nog mengvormen bestaan. Omdat de inhoud van de zin en de verwoording van die inhoud aan elkaar verwant zijn, vroeg ik me af of een zin wanneer hij taalkundig onjuist is - daardoor - ook inhoudelijk onjuist is. Als de bedoeling van de schrijver duidelijk is, moeten we dan niet liever onderscheid maken tussen taalkundige, inhoudelijke en communicatieve juistheid en onjuistheid?
Taalkundig lijkt de constructie waarin Zeus is terechtgekomen niet geoorloofd te zijn, omdat de zin ‘Zeus grijpt als strohalm’ van gelijke orde lijkt te zijn als de zin ‘Zeus grijpt als koning.’ De auteur zal niet bedoeld hebben dat Zeus zélf de strohalm is.
Het gezegde in een zin geeft aan welke ‘handeling’ door het onderwerp wordt verricht. Als een bijwoordelijke bepaling iets over het gezegde zegt, is de koppeling naar het onderwerp niet te vermijden. Vergelijk de zin ‘Jan speelt op straat’, waarin de bijwoordelijke bepaling ‘op straat’ gekoppeld is aan het gezegde ‘speelt’, dat op zijn beurt gekoppeld is aan het onderwerp ‘Jan’. ‘Als strohalm’ wekt de indruk dat de auteur een nadere verklaring van de persoon ‘Zeus’ wilde geven. In werkelijkheid beoogde hij echter het motief van Zeus' grijpactie aan te geven.
Daarvoor zou de auteur evenwel moeten uitwijken naar een andere zinsbouw.
‘Zeus grijpt als strohalm’ kán in enig opzicht goed zijn, als we stellen dat taalkundige en communicatieve juistheid twee zaken zijn die elkaar niet dwarszitten. Overigens wordt de mate waarin een zin voor ons in taalkundig opzicht acceptabel is, mede bepaald door onze verwerking van de visuele verpakking (de woordvolgorde) waarin die zin ons wordt voorgezet. Dit heeft echter alleen te maken met de herkenning of gevoelsmatige acceptatie van een constructie. Een foute zinsconstructie zou hoe dan ook door een ontleding aan het licht moeten kunnen komen.
Het interessante aan de hele materie is dat wij dikwijls aanvoelen of een constructie acceptabel is. Niet zelden kost het echter grote moeite om de regels te achterhalen die ons vermoeden bevestigen (of tegenspreken).