Onze Taal. Jaargang 59
(1990)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
PCUdB■ We starten ditmaal met een bijdrage uit een ver zuiden. ■ J.G. Loogman uit Béreldange in het Groothertogdom Luxemburg schrijft: ‘De afgelopen tijd heb ik meermalen het woord verwesterd in de krant aangetroffen. Vroeger schreven wij verwesterst, zoals we nu nog vernederlandst, verfranst, veramerikaanst e.d. schrijven. Vanwaar deze verandering? Naar analogie van verslechterd, alsof er een adjectief west met vergrotende trap wester zou bestaan?’ J.G. Loogman vraagt naar mijn mening in dezen. ■ Welnu, allereerst kan ik mij niet herinneren ooit het woord verwesterd of verwesterst gezegd, laat staan geschreven te hebben. Maar wie ben ik, en wat weet ik per slot van rekening van spraakgewoonten onder Nederlandstalige Luxemburgers, om van schrijfgewoonten maar te zwijgen? ■ Ergo, wat doet men in zo'n geval? Men raadpleegt een aantal woordenboeken. En wat blijkt? ■ De Hedendaagse Van Dale geeft als enige vorm verwesterd (deelwoord van verwesteren). De grote Van Dale geeft het Groothertogdom gelijk: alleen verwesterst als deelwoord van verwestersen bestaat, verzekert dit gezaghebbend boekwerk ons. ■ En wat zegt nu het Woordenboek der Nederlandsche Taal in deel XX? ■ U raadt het al: niets. Verwesteren, verwestersen, verwestelijken, voor het WNT is dit alles gelijkelijk non-existent. Hetgeen natuurlijk betekent dat de speurneuzen uit Leiden geen van deze woorden in een tekst daterend van vóór 1921 hebben aangetroffen. ■ Hetgeen weer betekent dat als de analyse van Loogman juist is, het werkwoord verwestersen een uiterst korte levensduur heeft gehad: het komt pas kijken of het wordt alweer vervangen om mysterieuze redenen. ■ Los daarvan, intrigeert het mij dat alle door mij geraadpleegde woordenboeken unaniem zijn in de opvatting dat veroosteren of veroostersen niet bestaat. En ook verzuideren en vernoorderen niet. Dat verzuidersen en vernoordersen niet kan, is klaar als een klontje: de adjectieven noorders en zuiders zijn afwezig in onze taal. Dit is een aanwijzing dat het Nederlands op een eigenaardige manier discrimineert tussen windrichtingen. ■ Toch zou ik het gedragspatroon van een geassimileerde Nederlandstalige in het Groothertogdom vanuit Benelux-standpunt niet anders dan verzuidoosterd kunnen noemen. ■ Met excuses aan J.G. Loogman, die mij deze uitweidingen niet al te zeer euvel moet duiden. ■ Je leeft niet, je wordt geleefd. Dat commentaar op een levenswandel pleegt te worden gegeven aan personen die, om in eigentijdse termen te spreken, te weinig aan zichzelf toekomen. ■ Ongetwijfeld moet navolgend citaat uit een kranteknipsel in deze zin begrepen worden. Maaike Dommisse uit Arnhem stuurde naar de burelen van Onze Taal dit fragment uit het lokale zondagsblad: ‘Deze in 1969 overleden componiste wordt beschouwd als de grootste ooit geleefde vrouwelijke muziekschrijfster.’ Voor wie het interesseert, het betreft hier de Poolse componiste Grazyna Bacewicz, maar wat ons bezighoudt, is de vraag die Maaike Dommisse ons stelt: sinds wanneer kan iemand geleefd worden? Antwoord zie boven. Zonder te stellen dat ik buitengewoon veel kijk op dit soort dingen heb, kan ik me best voorstellen dat een muziekschrijfster, en a fortiori een vrouwelijke muziekschrijfster, weinig tijd aan zichzelf gunt. Wie zich wel enige tijd gunnen, en dat toch in moeilijke omstandigheden, zijn de daders die, beschreven in een niet nader aangeduid, door dezelfde Maaike Dommisse gelezen geschrift, ‘toen zij zich ontdekt wisten, zich schrijlings uit de voeten maakten’. ■ U kunt van deze onverlaten zeggen wat u wilt, maar ze maken er tenminste wat van. Moge ook u, wanneer u op heterdaad wordt betrapt op gruwelijke taalandaden, zich op even lichtvoetige wijze een veilig heenkomen kunnen zoeken. ■ Ik groet u van harte, taalminnaars en minnaressen. |
|