Een bloemstuk bij de slager
(Vak)talen in onze taal
Dr. J.B. Berns - hoofd afdeling Dialectologie, P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam
De ontwikkeling van de samenleving van agrarisch naar technisch-industrieel heeft invloed gehad op de ontwikkeling van de vaktalen. In de agrarische maatschappij was de werkverdeling zodanig dat alle beroepen gericht waren op het boerenbedrijf, of er zich als verdere specialisaties uit losmaakten. Voor de betrokken vaktalen betekent dat dat ze nauw met elkaar verwant waren en tegelijkertijd algemeen bekend. De technisch-industriële ontwikkeling bracht aan de ene kant een groot aantal nieuwe vaktalen met zich mee en maakte de traditionele gecompliceerder; aan de andere kant bevorderde ze de verstedelijking en ‘verstadsing’ van de maatschappij krachtig. Dat had weer tot gevolg dat de traditionele vaktalen terrein verloren en minder algemeen bekend werden.
‘Ik maak het bloemstuk toch maar vandaag klaar, dan eten we het morgen koud met een ravigotesaus’, is een welgevormde zin, evenals ‘Slager, kan ik ook de helft van dat ezeltje krijgen?’ De eerste zin zal eerder verbazing wekken dan de tweede, want de aanspreking slager geeft al een aanwijzing dat het om een stuk vlees zal gaan. Ook een bloemstuk is de aanduiding van een stuk vlees en wel een stuk van het dikste gedeelte van de schouder, terwijl het ezeltje een stuk vlees van de achtervoet is. Deze betekenis van ezeltje en bloemstuk staan niet in Van Dale NN.
Hoe hoger de vereiste opleiding, hoe hoger het ontzag voor de vaktaal
Tot de talen die in onze taal zitten, er soms zelfs in schuilgaan, behoren de beroeps- of vaktalen, de talen die verbonden zijn met de uitoefening van een vak of een beroep. Men zou die beroepstalen in aansluiting bij andere termen met het element -lect wel profilecten kunnen noemen, profi- hoort dan bij professie. In de situatie waarin de vakman moet communiceren met de leek treedt die vaktaal prominent aan de dag; er kunnen dan tal van misverstanden ontstaan. Maar ook in het omgekeerde geval, in het contact van de leek met de vakman kunnen onduidelijkheden de goede communicatie belemmeren. Als het dan gaat om beroepen met een lange traditie, echte ambachten, zoals dat van de timmerman, de smid en de bontwerker, kan het dialect nog een extra storende factor zijn.
Er is in de verschillende vak- en beroepstalen een bepaalde gradatie aan te brengen: hoe hoger de vereiste opleiding is, des te hoger is de maatschappelijke waardering, en hoe verder de graad van specialisatie gaat, des te abstracter wordt de vaktaal. Van Ginneken (1914, blz. 286) maakt de volgende onderscheidingen
Vaktalen |
|
Lagere vaktalen |
|
Hoogere vaktalen |
|
|
Bezigheidstalen |
|
Liefhebberij- en |
Ontspanningstalen |
|
Tendenztalen |
Stroomingstalen |
|
Beddingstalen |
(J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal. Deel II: de sociologische structuur II. 's-Hertogenbosch 1914.)
De lagere vaktalen zijn die van ambacht en nijverheid, de hogere die welke een bepaalde intellectuele vorming vereisen. De bezigheidstalen liggen in de sfeer van ontspanning en vermaak, maar zijn ook verbonden met religie en politieke overtuiging. Ze komen hier verder niet meer ter sprake.
Zowel de dokter als de timmerman zal in het verkeer met niet-vakgenoten proberen een soort omgangstaal te hanteren, die het midden houdt tussen vaktaal en algemene taal. Tussen vakgenoten heerst de vaktaal. Deze situatie wordt in het dagelijkse leven heel treffend geïllustreerd in gesprekken aan weerszijden van de toonbank. Om maar weer die slager als voorbeeld te nemen. U vraagt naar een stukje roodvlees; u bedoelt daarmee vlees van het rund dat niet helemaal gaar gebakken moet worden, rosbief zegt u ook wel eens. De bediende die u helpt, wendt zich tot de ‘baas’, de slager zelf, en die zou in zo'n geval kunnen zeggen: ‘voor mevrouw of meneer het staartstuk’.
Wat verstoort de communicatie tussen leek en vakman?
We hebben nu al drie verschillende aanduidingen voor een bepaald soort rundvlees gehad en we mogen hopen dat u als klant ook met het gewenste thuiskomt. Als u bij een volgend bezoek aan de slager zou vragen om een staartstukje, kunt u ervan verzekerd zijn dat uw bestelling toch iets meer aandacht krijgt dan bij de vraag naar roodvlees, omdat u er blijk van geeft met kennis van zaken te spreken.
Er zijn zestig tot tachtig verschillende namen voor de stukken waarin een rund of varken wordt verdeeld, en deze namen wisselen van streek tot streek. Dezelfde stukken vlees treft men onder heel andere namen aan in de koks- en kelnertaal. Het biefstukje van de haas wordt in het restaurant een tournedootje, om maar een voorbeeld te geven, en de kalfszwezerik een riz de veau.
Alleen al voor de houtverbindingen en constructieve houten elementen bij oude boerderijen bestaan meer dan tachtig termen, ook weer van streek tot streek verschillend. In dezelfde plaats zal de ene aannemer u aanraden