Onze Taal. Jaargang 59
(1990)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdWiskunde in Van Dale
|
1. | Gebruik voor de betekenis van woorden in de wiskunde nooit Van Dale. |
2. | Schrijf in Onze Taal alleen over taligheden. |
Tangconstructies en simplificeren
R. Fritz - Amsterdam
In zijn artikel over tangconstructies noemt Hans Beelen (op blz. 207 van het decembernummer) als alternatief voor de zin ‘Ze hebben in het huis van de voorzitter van de grootste vakcentrale van Nederland vergaderd’ de volgens hem evenwichtiger en rustiger zin ‘Ze hebben in het huis vergaderd van de voorzitter van de grootste vakcentrale van Nederland’. Een meer voor de hand liggend en stilistisch beter alternatief zou mijns inziens zijn: ‘Ze hebben vergaderd in het huis van de voorzitter van de grootste vakcentrale van Nederland’.
Overigens ben ik van mening dat er geen enkel bezwaar kleeft aan het gebruik van tangconstructies, hoe uitgebreid deze ook mogen zijn. De heer Beelen argumenteert dat tangconstructies vermeden dienen te worden omdat ze niet vlot weg lezen en de lezer te lang in spanning houden over de strekking van de zin. Ook zou de lezer gauw de draad kwijtraken.
Dit is een gedachtengang die aansluit bij een tendens die op velerlei gebied is waar te nemen: een steeds verder voortschrijdende simplificatie van de informatiebronnen, waardoor men steeds minder gestimuleerd wordt tot nadenken. Na de vertrossing van het televisieaanbod en de veronicaïsering van de radio pleit de heer Beelen voor een ‘ausklammerung’ van het geschreven Nederlands, een gebied waar de vervlakking gelukkig nog niet heeft toegeslagen.
Laten we blij zijn dat het Nederlands een taal is die de schrijver veel mogelijkheden tot variatie biedt, en niet toegeven aan de alom heersende neiging tot ‘verdommunicatie’, in dit geval door het gebruik van simplistische alternatieven voor de vaak zeer fraaie tangconstructies.
Naschrift redactie
Binnen de taalbeheersing en de taalkunde wordt al geruime tijd onderzoek gedaan naar de nadelige invloed die tangconstructies hebben op de begrijpelijkheid van zinnen. Het bezwaar van deze constructies is niet zozeer dat ze de lezer ‘in spanning houden’, als wel dat ze diens kortetermijngeheugen onnodig belasten. De lezer is daardoor gedwongen meer aandacht aan de vorm van de zin te besteden, en dat gaat ten koste van zijn aandacht voor de inhoud. Het advies om tangconstructies te vermijden, vloeit dan ook niet voort uit een behoefte tot simplificatie. Integendeel: een schrijver die de vorm van zijn zinnen onder controle houdt, kan meer aandacht van de lezer vergen voor een ingewikkelde inhoud.
Hoe een tikgeit een tikbok werd
Dr. Jo Daan - Barchem
In het decembernummer van Onze Taal 1989 wijdde PCUdB zijn Vierkantjes aan het probleem van de mannelijke secretaresse en de vrouwelijke secretarissen. Dit herinnerde me eraan hoe en wanneer ikzelf dit proces van vermannelijking onderging. Het is misschien leerzaam om te vertellen hoe onontkoombaar zoiets zich kan voltrekken.
Aan het einde van de jaren zestig formeerde zich de Werkgroep frequentieonderzoek van het Nederlands. Als initiatiefnemer nam ik ook het secretariaat op me. Op een goede dag belt onze telefonist en zegt: ‘Professor X voor u.’ Ik weet nog heel goed welke naam achter X verscholen is, maar ik zal hem niet aan de openbaarheid prijsgeven. Ik antwoordde, toen ik ‘onder de witte knop zat’, ‘Met mevrouw Daan.’ X antwoordde daarop: ‘Ik heb gevraagd naar de Werkgroep frequentie-onderzoek.’ ‘Ja’, zei ik, ‘u spreekt met de secretaresse.’ Ik kreeg het volgende antwoord:
‘Maar juffrouw, ik heb naar de secretaris gevraagd!’ Toen heb ik gezegd: ‘U spreekt met de secretaris.’
De grofheid van X maakte me pas wakker; ik had al eerder enkele waarschuwingen gekregen, die ik toen niet begreep. Mijn voorganger bij de Dialectencommissie was een man en hij ondertekende het jaarverslag met ‘secretaris’. Toen ik het samenstellen van het jaarverslag overnam, tekende ik met ‘secretaresse’. De redactie van het jaarboek van de Akademie van Wetenschappen veranderde dat wel in ‘secretaris’, maar op de drukproef corrigeerde ik dat weer. Men liet het staan en ging geen discussie met me aan. Zo was het twee keer verlopen. Klaarblijkelijk had in die tijd een tikgeit een harde tik nodig om te aanvaarden dat zij een tikbok was.
De eerste met een ‘appelig gevoel’
Leen Valkenier - Ibiza, Spanje
Graag wil ik een kleine (maar misschien wel amusante) correctie aanbrengen op het artikel ‘De Coster rijdt Jan Zomer naar huis’ van Henk Tetteroo in Onze Taal van november 1989. Aan het slot van het artikel wordt aan Gerrie Knetemann, als ‘spraakmaker’, de uitdrukking een appelig gevoel toegeschreven. Dit berust op een misverstand. Ik heb deze uitdrukking bedacht ten behoeve van mijn programma ‘De Fabeltjeskrant’. Ik legde haar in de mond van Stoffel de Schildpad. ‘Ik voel me zo appelig’ was een klacht die ik Stoffel menigmaal moest laten uiten.
Links is wel sinister
M.E. Schwitters - Hilversum
In de aan het woord ‘links’ gewijde rubriek ‘Van woord tot woord’ (december 1989) werd, terecht, opgemerkt dat ‘links’ vrijwel steeds een negatieve betekenis heeft.
Ter aanvulling zou ik enkele voorbeelden uit het dagelijks leven willen aanhalen waaruit blijkt dat er met ‘links’ inderdaad iets mis is. Voorbeelden overigens die minder met taal te maken hebben, maar veelal op bijgeloof stoelen.
Om te beginnen: links en zout. Het morsen van zout brengt ongeluk. Eens namelijk was deze levensvoorwaarde voor alle dierlijk en menselijk leven zo schaars dat het als iets kostbaars werd beschouwd. Het werd zelfs wel als betaalmiddel gebruikt. Ermee morsen betekende dan ook ongeluk. Maar dat kon worden afgewend door een snufje ervan met de rechterhand over de linkerschouder te gooien. Waarom links? Omdat achter elke mens twee geesten staan; een kwade (links) en een goede (rechts). Welnu, die goede geest behoefde na het omgooien van het zoutvaatje niet gunstig gestemd te worden, maar zijn boze collega wel. Vandaar dat men hem iets kostbaars gaf: zout. Links, het Latijnse sinister, dat nog altijd staat voor verkeerd, onheilspellend, vreselijk, rampspoedig e.d., had in de bijbel al een ongunstige betekenis. In Prediker 10:2 bijvoorbeeld lezen we: ‘Het hart van de wijze is aan zijn rechter- maar het hart van de dwaas is aan zijn linkerhand.’ We geven dan ook nooit iemand de linkerhand, maar de rechter.
Al in het oude Rome werd het als een slecht voorteken beschouwd als de dag met het linkerbeen werd begonnen; maar ook het met de linkervoet betreden van een tempel of de woning van een hogergeplaatst persoon werd op z'n minst hoogst onverstandig geacht. Ook dienden de gasten een eetzaal waar een grote maaltijd genuttigd zou worden het eerst met de rechtervoet te betreden. Om te voorkomen dat iemand bij vergissing toch het linkerbeen zou voorzetten, riep een slaaf bij de ingang van de zaal ‘Dextro pede’ (rechtervoet eerst).
Ook thans nog doet dit verschijnsel zich voor, niet in de laatste plaats bij sportlieden. Zo mocht bijvoorbeeld de Braziliaanse atleet Joaquim Cruz, Olympisch titelhouder op de 800 meter, bij het opstaan 's morgens onder geen voorwaarde zijn linkerbeen als eerste op de grond zetten. Dit strikte bevel van de teamleiding gold evenzeer voor de andere Braziliaanse Olympiërs, die ook bij andere handelingen (naar de eetzaal lopen, de stad ingaan e.d.) altijd het rechterbeen het eerst moesten aanzetten. Zouden zij het met het linker doen, dan bracht dat gewis ongeluk.
Ten slotte: als we ons willen afwenden van iemand die niet alleen linkse manieren heeft, maar nog vol linkse streken zit ook, dan laten we hem gewoon links liggen. Nooit rechts.
Foetballen
Dr. C.A. Zaalberg - Leiden
Tot de Engels-Nederlandse ‘mengwoorden’ of ‘hybriden’ die de heer Posthumus in het decembernummer op blz. 219 bespreekt, hoort ook voetballen. Onze voorouders zeiden honderd jaar geleden nog football, en H.F.C. is ouder dan H.V.V. Van een scheurkalenderblaadje voor de jeugd uit omtrent 1917 herinner ik me de zin: ‘In het oude Rome voetboolden de jongens nog niet’ - je hóórt het zo'n bedaagde kindervriendin zeggen! Een ander Engels spoortje is nog steeds niet uitgewist. Lieden die in hun spraak onderscheid laten horen tussen f en v, spreken voetballen veelal uit met een f aan het begin.
Adequate vertalingen?
Charles Destrée - Montpellier, Frankrijk
Drs. Harry Theirlynck schrijft op blz. 176 van het oktobernummer dat in plaats van adequaat, ‘voldoende’ of ‘toereikend’ zou kunnen volstaan. Is dat nu wel juist? In de Nederlandse Larousse staat: gelijk in waarde, nauwkeurig, overeenstemmend. In Wolters N.F.: adéquat: beantwoordend (aan), overeenkomstig, gelijkwaardig. In de Franse Larousse heet het: entier, complet, d'une compréhension égale, approprié, adapté, qui correspond parfaitement à son objet. Mag ik ook een gooi wagen: passend, toepasselijk? Deze woorden lijken mij adequaat. Dat de Vlaamse professor ‘dweilen met de kraan open’ vertaalt met ‘een pleister op een houten been’ komt weer voort uit het feit dat zij dichter bij Frankrijk woont en de Franse tegenhanger van de Nederlandse uitdrukking kent. En zo vertaalde zij eerst ‘un emplâtre sur une jambe de bois’ in het Nederlands.
Namaak-buitenlands
J. Posthumus - ex-medewerker Anglistisch Instituut Groningen
Het onderwerp dat Arthur Kooyman in het decembernummer op blz. 217 onder de titel ‘Namaak-buitenlands’ aansnijdt, is een interessant fenomeen dat verdere aandacht en discussie verdient. In deze korte reactie wil ik voorlopig alleen signaleren dat twee van de door hem genoemde voorbeelden niet kloppen. Dat wij onze borrelzoutjes chips noemen, en een speldje met boodschap een button, is geen specifiek Nederlandse afwijking. Deze betekenissen, waarvan Arthur Kooyman zegt ze in het Engels niet te kennen, zijn namelijk ontleend aan het Amerikaanse taalgebruik. Ze staan onder andere geregistreerd in de door Kooyman zelf genoemde Webster's Ninth New Collegiate Dictionary.
Goedkope kritiek op reclamejargon
Frans Dekkers - copywriter, Sint-Oedenrode
De heer Martin de Koning veegt in zijn artikel ‘Marketing executive’ (decembernummer blz. 218) de vloer aan met de marketing- en reclamewereld, dit vanwege het in zijn ogen te veelvuldig en vooral onnodig gebruik van Engelse termen in deze bedrijfstakken. Afgezien van het feit dat de heer De Koning voor hetzelfde geld de computerbranche, het popmuziekwezen of de bankwereld ten tonele had kunnen voeren, blijkt uit zijn bijdrage dat hij zich nog geen ogenblik in de werkelijke betekenis van tal van in ons vak gangbare Angelsaksische termen heeft verdiept. Dan wordt dit soort kritiek wel erg goedkoop, vind ik. Voordat ik inga op de feitelijke onjuistheden in het desbetreffende artikel wil ik gezegd hebben dat ik in het algemeen een fel tegenstander ben van
het te onpas gebruiken van vreemde woorden. Maar - nu komt het - een marketing representative is nu eenmaal geen marktvertegenwoordiger. Marketing staat voor die vorm van bedrijfsvoering die de afzet van goederen en diensten wil bevorderen door de belangen van de afnemer centraal te stellen. De heer De Koning kan van mij gelijk krijgen als hij vindt dat representative best vertaald mag worden met ‘vertegenwoordiger’, maar voor het complexe begrip marketing bestaat eenvoudig geen dekkende Nederlandse term.
Vervolgens somt de heer De Koning een aantal functie-aanduidingen op waarin het woord account wordt gebruikt. Hij vertaalt dit met ‘opdracht’, hetgeen je reinste nonsens is. Ons Nederlandse klant komt er aanzienlijk dichter bij. Men zou een account executive (overigens al zo ingeburgerd dat iedereen in en zelfs buiten ons vak de afkorting AE gebruikt) nog het best kunnen betitelen als ‘klantenbehandelaar’; daar zou ik nog wel vrede mee kunnen hebben. Maar een account supervisor aan de kant zetten als een ‘opdrachtbewaker’, dat slaat echt nergens op. De heer De Koning moet eens belet vragen bij een echt reclamebureau en beleefd verzoeken of hij eens een dagje mag meedraaien met een echte account supervisor. Hem zouden de schellen van de puristische ogen vallen. Zo'n man of vrouw draagt de verantwoordelijkheid voor het optimaal besteden van vele miljoenen aan reclamegelden, coördineert de activiteiten van het halve reclamebureau en presenteert zijn of haar goed onderbouwde voorstellen doorgaans niet op een lager niveau dan dat van directies of raden van bestuur. Maar nee, de heer De Koning noemt dat liever ‘het bewaken van de opdracht’. Klantenbewaker dan maar? Daar stel ik mij dan weer een op de politieschool geflopte kleerkast bij voor die erop toeziet dat de klant het pand niet verlaat zonder eerst de rekening te betalen.
Al dit onbegrip zij de heer De Koning vergeven. Je kunt niet van elk vak verstand hebben. Wat ik hem echter zeer kwalijk neem, is de nergens op stoelende veronderstelling dat het gebruik van Engelse termen in de reclame een uitvloeisel zou zijn van de ‘hang naar status’. En daar komt het rijtje stereotypen weer: dure auto's, creditcards, het nouvelle-cuisinerestaurant. (Wat is er trouwens Nederlands aan deze laatste twee termen?) De heer De Koning is gewoon jaloers dat hij niet behoort tot de bevoorrechten die met zoiets leuks als reclame bezig mogen zijn en daar nog zeer behoorlijk voor betaald krijgen ook. Hij zou zelf zo graag eens een hele pagina van de landelijke ochtendbladen willen vullen of zijn teksten willen terugzien op metersgrote billboards (dat zijn borden voor aanplakbiljetten) langs de snelweg.
Kritiek op andermans taalgebruik is prima; daar moet de heer De Koning beslist mee doorgaan. Maar een paar duizend serieuze beoefenaren van een respectabel vak uittekenen als een stelletje omhooggevallen protsers, dat getuigt slechts van eigen frustratie. En daar hebben wij in ons vak een aardige term voor: bullshit! Eh... stierepoep.