| |
| |
| |
Spreekstijlen van vrouwen en mannen
De gevaren van gemengd spreken
Ingrid van Alphen - Instituut voor Algemene Taalwetenschap, Universiteit van Amsterdam
In een wetenschappelijk artikel over miscommunicatie tussen vrouwen en mannen wordt als standaardvoorbeeld de uiting ‘hmm’, de zogenaamde minimale respons, gegeven. Wanneer iemand een verhaal vertelt, geeft de ander vaak te kennen dat zij luistert, door tijdens het gesprek de ander te ondersteunen met ‘hmm’ of ‘mhm’. Dat is te vergelijken met instemmende knikjes. Het hier gebruikte ‘zij’ is geen moderne vervanging van ‘hij’, maar is bedoeld als seksespecifiek. Vrouwen zouden een andere betekenis toekennen aan ‘hmm’, namelijk: ‘Ja, ik luister, vertel verder, ik ben er nog.’ Mannen zouden een veel ‘zwaardere’ betekenis aan deze uiting hechten, namelijk ‘Ja, ik ben het met je eens.’ Dit verklaart waarom vrouwen vinden dat mannen nooit luisteren. Die doen alleen maar ‘hmm’ als ze het met het verhaal eens zijn. Mannen roepen van hun kant dat vrouwen onvoorspelbare wezens zijn, omdat die na afloop van het gesprek zeggen het er niet mee eens te zijn, terwijl ze toch zo vaak ‘instemmend’ gehumd hebben!
Deze verschillen tussen vrouwen en mannen in betekenistoekenning aan de minimale respons zullen iedereen bekend voorkomen. Het wetenschappelijk onderzoek hiernaar is echter nog niet zo ver gevorderd dat deze verschillen ook echt aangetoond zijn.
| |
Spreektalen
De hierboven beschreven miscommunicatie wordt veroorzaakt door een verschil in normen binnen conversaties bij vrouwen en mannen. Deze verschillende normen leiden tot seksespecifieke spreekstijlen. Het taalgedrag van vrouwen ziet er, kort samengevat, meer coöperatief, ondersteunend uit. Het taalgedrag van mannen lijkt meer concurrerend, bevechtend te zijn. Vrouwen zijn actiever betrokken bij het in stand houden van gesprekken; zij stellen meer vragen, vullen meer stiltes, en maken - zoals gezegdmeer minimale responsen. Zij protesteren niet expliciet als zij worden geïnterrumpeerd, maar vallen letterlijk stil. Zij wachten vaker op een mogelijkheid tot spreken (ofwel: een beurt) of vragen daar expliciet om. Zij sluiten vaker aan bij het betoog van de ander, met bijvoorbeeld ‘Ja, maar’ of ‘Ja, en...’
Mannen daarentegen sluiten alleen expliciet aan indien hun betoog in gevaar is. Zij nemen vaker de beurt, spreken veel langer, en worden in het geheel niet van hun stuk gebracht door interrupties. Zelf interrumperen zij vaker hun gesprekspartners (in het bijzonder vrouwen). Zij vechten vaker het standpunt van de ander aan, negeren eerdere opmerkingen, structureren hun betogen op het extreme af: ‘hieraan zijn drie aspecten te onderkennen’, waardoor zij op voorhand spreektijd claimen voor ten minste drie uiteenzettingen. Zij doen vaker stellige uitspraken of kwalificeren de discussie met opmerkingen als ‘Het eigenlijke kernpunt ligt ergens anders en daarover moeten wij het nu hebben.’ En ten slotte zijn zij in staat tot onmogelijk lange zinnen: daar waar normaal de zin zou eindigen, gaat de intonatie omhoog en wordt verder gesproken, zodat de zogenaamde ‘wormzin’ ontstaat.
De vraag dient nu gesteld te worden hoe, wanneer en waarom dit seksespecifieke taalgedrag wordt aangeleerd. Daarvoor is het noodzakelijk om terug te gaan naar de verwerving van de moedertaal in het algemeen en naar onderzoeken naar de verwerving van seksespecifiek taalgedrag in het bijzonder.
| |
Verschillende taalverwerving
Een veelgehoorde opvatting bij leken en deskundigen is dat meisjes eerder, sneller en beter hun taal verwerven dan jongens. Meisjes hebben betere talige vermogens, hetgeen blijkt uit psychologische tests. Die linguïstische superioriteit van meisjes blijkt uit een betere articulatie, minder grammaticale fouten, langere zinnen, betere zinscomplexiteit en minder taalstoornissen. Zulke onderzoeksresultaten zijn in het verleden vaak weggeredeneerd met verschillende argumenten: meisjes zijn emotioneel zekerder; meisjes zijn voorlijk, dus vergelijking met jongens van dezelfde leeftijd is oneerlijk; of: alle onderzoeken die positieve resultaten voor meisjes vonden, zijn door vrouwen gedaan.
Het feit dat meisjes eerder en sneller een ingewikkelder taalgebruik leren, zal heus wel terug te voeren zijn op het feit dat de specialisatie voor taal zich bij meisjes eerder ontwikkelt dan bij jongens. Maar dat verklaart hoogstens de verschillen in taalvermogen op jonge leeftijd en niet de verschillen in stijl zoals ik die hierboven heb beschreven.
Het onderzoek naar de verwerving van seksespecifiek taalgedrag heeft de laatste jaren dan ook de vraag naar het taalvermogen genegeerd en zich gericht op verschillen in stijl.
Bij de verwerving van taal door kinderen moeten niet alleen de woordenschat, betekenissen en de grammatica van de moedertaal worden aangeleerd, maar ook de communicatieve regels van het taalgebruik. Zo kunnen driejarigen nog nauwelijks vragen om verduidelijking, maar vierjarigen wel. Zo blijken vierjarigen het sociale onderscheidingsvermogen te hebben verworven om beleefde zinnen tegen ouderen te uiten, en onbeleefde tegen hun tweejarige ‘ondergeschikten’. Ze moeten dan nog leren dat ‘het tocht hier’ eigenlijk betekent ‘doe het raam dicht’. Pas tegen het zesde jaar leren kinderen indirecte zinnen te maken als ‘zou ik misschien een snoepje mogen?’ in plaats van ‘geef me een snoepje’. Zo ook blijken kinderen pas op zesjarige leeftijd minimale responsen te kunnen geven.
En nu juist bij de verwerving van deze en andere gespreksregels blijkt zich een scheiding tussen de seksen te voltrekken. Kinderen leren de regels voor wat ‘hoort’ in discussies door het opstellen en heropstellen van hypothesen op basis van wat de omgeving hun ‘vertelt’. Wie is die omgeving?
| |
Ouders en leerkrachten
De oorzaken voor seksespecifiek taalgebruik zijn de afgelopen jaren achtereenvolgens gelegd bij de ouders, de leerkrachten en de school- en kinderboeken.
Vaders interrumperen kinderen meer dan moeders doen, beiden interrum- | |
| |
peren meisjes vaker dan jongens. Vaders gebruiken meer directe bevelen dan moeders, en vaker tot jongens. Maar ook dit verklaart niet de uiteindelijke verschillen: als de ‘input’ gelijk zou zijn aan de ‘output’, dan zouden jongens meer bevelen gebruiken en zouden meisjes meer interrumperen. Dat eerste is wel het geval, het laatste niet. Dus er moet iets anders (ook) een rol spelen. De klas misschien?
Uit onderzoek komt naar voren dat meisjes vooral worden gezien als rustig, sociaal, nauwgezet, sportief, onzelfstandig en onzeker, terwijl jongens als druk, geïnteresseerd en goede prestaties leverend worden bestempeld. Ook worden meisjes als ijveriger, kwetsbaarder en dommer gezien. Jongens worden abstracter en taalkundig complexer toegesproken dan meisjes. Meisjes worden meer gestimuleerd bij het lezen, jongens meer bij het rekenen. Jongens krijgen meer denkvragen en meisjes meer feiten- en keuzevragen. En in het algemeen krijgen jongens meer aandacht (positieve en negatieve) dan meisjes. Dit geldt zowel voor klasse- en kringgesprekken, als voor onderwijsleergesprekken.
Hoe sterk de norm is dat jongens de aandacht krijgen, blijkt uit onderzoeken naar ‘roldoorbrekende’ leraressen en leraren die daadwerkelijk hun best deden veel aandacht te besteden aan de meisjes in hun klas. Na afloop was iedereen - leerkracht, meisjes en jongens - ervan overtuigd dat er nu wel heel erg veel aandacht naar de meisjes was gegaan. Na een kwantitatieve analyse van de opnames van lessen, bleek nog steeds 2/3 van de interactie voor de jongens te zijn geweest, terwijl ieders intuïtie het omgekeerde vertelde!
| |
Vriendinnen en vrienden
Nog niet alle beïnvloedende instanties zijn aan de orde gekomen. Vergeten zijn de zo belangrijke ‘peers’, de leeftijdgenootjes. En zoals we de ‘peers’ verantwoordelijk kunnen stellen voor de rappe verwerving van het plaatselijke regio- of dialect door een kind van wie ouders, juffen en meesters keurig ABN spreken, zo kunnen we ook de ‘peers’ zien als de invloedrijkste personen in de verwerving van seksespecifiek gedrag in het algemeen en dus ook van taalgedrag. De verschillende normen en opvattingen die ten grondslag liggen aan de verschillende spreekstijlen van vrouwen en mannen lijken wel uit twee heel verschillende culturen voort te komen. Op het eerste gezicht schijnen die er in onze westerse samenleving niet te zijn: gemengde zandbakken, klassen en zwembaden maken deel uit van onze cultuur. Maar de eigen jeugdcultuur is gescheiden: vooral tussen de 5 en 15 jaar, met een piek tussen 12 en 15 jaar, trekken meisjes en jongens zich in hun vriendinnen- en vriendengroepjes terug en bevinden zij zich in twee verschillende subculturen, zo blijkt uit mijn eigen onderzoek. De verschillen tussen meisjes- en jongensgroepen geven een verklaring voor de verschillen in gespreksregels. De groepjes van jongens zijn gedifferentieerder naar leeftijd en groter van aantal, die van meisjes gelijker van leeftijd en kleiner, meestal met z'n tweeën, ook wel met z'n drieën: dat verklaart het grotere gemak waarmee jongens grotere groepen toespreken, dat verklaart het gemak waarmee meisjes intieme gesprekken kunnen voeren. Dat verklaart het verschil in ‘talent’ voor openbare discussies versus privégesprekken.
De groepen van jongens zijn meer hiërarchisch gestructureerd, zodat steeds een leider bevochten moet worden, ook door middel van taal. Iedere jongen in de groep moet van zich doen spreken, ook (of juist) als een andere het woord heeft. Dat verklaart waarom mannen zo gewend zijn aan interrupties. Meisjes kennen officieel geen leidster, maar wel complexe vriendinschappen met veel betrokkenheid (hmm, hmm) en loyaliteit in het vaandel, waar conflicten nooit expliciet geuit mogen worden, maar natuurlijk wel plaatsvinden. En dat verklaart verbale tactieken als ‘Ja, daar heb je wel gelijk in, maar...’ en indirecte aanvallen als ‘Zij zei dat jij zei dat ik zei...’
| |
Naar sociale tweetaligheid
De hierboven weergegeven subculturen betreffen mijns inziens overigens noodzakelijk ‘rites de passages’, waarbij sterk overtrokken opvattingen over vrouwelijkheid en mannelijkheid een rol spelen. Bewijs voor deze stelling is te vinden in attitude-onderzoeken waaruit blijkt dat rond het negende jaar nog niet alle traditioneel stereotype opvattingen door kinderen zijn verworven, en dat er tussen 12 en 15 jaar overdreven opvattingen bestaan over wat des vrouws en wat des mans is.
Het is in deze twee subculturen dat we de belangrijke verschillen in gespreksregels van vrouwen en mannen kunnen vinden. Met deze twee subculturen hebben ook leraressen en leraren te maken wanneer zij kinderen scholen in verbale vaardigheden. Dat meisjes een spreekstijl aanleren die voornamelijk geschikt is voor de privésfeer (ondersteunend en harmonieus) en jongens een spreekstijl die voornamelijk geschikt is voor de openbare sfeer (concurrerend en bevechtend) levert in het dagelijks verkeer, waar regelmatig ‘gemengd wordt gesproken’, miscommunicatie op. En dat is jammer. Erger is echter dat waar twee spreekstijlen elkaar ontmoeten, de snelle, dominante het wint van de rustigere en ondersteunende. Ook erg is dat mannen zo'n moeite hebben met persoonlijke gesprekken, terwijl ze het op het werk toch zo prachtig doen.
Beter inzicht in beider vaardigheden is van groot belang voor het onderwijs, waar bijvoorbeeld in kringgesprekken of discussielessen gestimuleerd kan worden dat meisjes wat ‘feller’ gaan spreken en jongens wat ondersteunender. Kortom: dat beiden sociaal tweetalig worden, zodat uiteindelijk - onafhankelijk van de sociale categorieën ‘vrouw’ of ‘man’ - een individuele keuze kan worden gemaakt voor welke spreekstijl in welke situatie dan ook. Dan kan uw zoon rustig wat stiller zijn en mijn dochter verbaal iedereen van de ronde(!) tafel vegen.
Literatuur
I. van Alphen, ‘Learning from your Peers: the acquisition of Gender-specific Speech Styles’. In: D. Brouwer & D. de Haan (red.), Women's language, socialisation and Self-image. Dordrecht, 1987, blz. 58-75. M. de Waal, Meisjes: een wereld apart. Meppel, 1989.
Drs. I.C. van Alphen is een van de sprekers op het publiekssymposium over sociolinguïstiek dat op zaterdag 3 februari te Utrecht gehouden zal worden. De organisator is de stichting Publieksvoorlichting Wetenschap en Techniek, Postbus 171, 3500 AD Utrecht, tel: 030 - 34 20 99.
|
|