Het Lyrisch Lab
Pijn in 't haar
Jaap Bakker
Er zijn twee soorten goede liedjes: een soort die goed klinkt en bovendien boeiend is om te lezen, en een soort die alleen maar goed klinkt.
Er zijn ook twee soorten slechte liedjes: een soort die noch de luisteraar, noch de lezer boeit - daarover zal ik niet uitweiden - en een soort die lelijk klinkt hoewel de tekst er op papier interessant uitziet. Jazeker, zulke liedteksten bestaan: ze zitten ‘knap’ in elkaar, ze getuigen van een ‘fenomenale taalbeheersing’, ze wemelen van de ‘trouvailles’. En toch deugen ze niet. Als voorbeeld citeer ik een couplet uit het lied ‘Het huilen van een vriend’ van Ernst van Altena. Het is een vertaling van Jacques Brels ‘Voir un ami pleurer’Ga naar eindnoot*. Het gaat me nu niet om de getrouwheid van de vertaling, maar om de indruk die zo'n tekst maakt op de Nederlandse luisteraar.
Natuurlijk zijn er dode steden vol kinderen van vijftig jaar, hoort hulp tot de onmooglijkheden, want onze liefde heeft pijn in 't haar. Natuurlijk vliegen onze tijden: een sneltrein waarin hoop misschient, en blijft de waarheid ons vermijden, maar... maar dan 't huilen van een vriend.
Deze tekst zit vol obstakels voor degene die zich op de gevoelsstroom van het lied wil laten meevoeren: de dode steden die vol zitten met oude, maar toch levende kinderen; de pijn in 't haar (geconstrueerd uit ‘haarpijn’ = ‘katterigheid’); het neologisme misschienen, waarvan niet duidelijk is of het ‘kwijnen’ dan wel ‘gloren’ betekent; de waarheid die ons ‘vermijdt’; de onpersoonlijke constructie ‘het huilen van’ na het sentimentele maar... maar.
Als leesgedicht is deze strofe misschien aanvaardbaar, maar ik vind het geen goede liedtekst. De luisteraar heeft geen tijd om de literaire stijlfiguren in zich op te nemen, want zoals u weet razen zangteksten als sneltreinen voorbij. Bovendien maken ‘originele’ wendingen in een lied de zanger ongeloofwaardig omdat ze een actief werkend verstand veronderstellen, terwijl een zanger allereerst een emotie wil overbrengen. Oprechte emotie verdraagt geen verstandelijkheid. Het is net als wanneer u bij een condoleantiebezoek tegen de weduwe zou zeggen ‘Mevrouw, het bericht van uw mans verscheiden sneed mij als een rapier door de ziel.’ Zo'n formulering brengt wel de inhoud van de mededeling over (namelijk ‘ik ben diep geschokt’), maar niet het bijbehorende gevoel.
Wat doet een liedjesschrijver die zich op een oorspronkelijke wijze wil uitdrukken zonder de emotie te verstikken? Hij verdunt. Hij herhaalt regels en zinsdelen en plaatst zijn originele wendingen tussen een groot aantal alledaagse of zelfs clichématige woorden. Een goed voorbeeld van die werkwijze is het lied ‘Vluchten kan niet meer’ van Annie M.G. Schmidt, waaruit ik een korte passage citeer:
Hier in Holland sterft de laatste vlinder
en alle muziek die overblijft
is de supersonische boem.
De vraag ‘Hoever moet je gaan?’ is heel direct en alledaags, evenals de refreinregel (die in het lied maar liefst twaalf keer voorkomt). Het beeld van de vlinder en de bloem is uitgesproken conventioneel, de muziekmetafoor in de voorlaatste regel eveneens. De enige originele wending is de ‘supersonische boem’. Maar die komt dan ook als een echte verrassing; zij is goed voorbereid en staat bovendien aan het eind van het couplet, waardoor het publiek een paar seconden de tijd krijgt om de ‘schok’ te verwerken.
Vertolkers zingen in het algemeen graag gewone, desnoods wat afgesleten woorden. Alledaagse taal kan dankzij hun persoonlijkheid, hun stem en natuurlijk de muziek, een nieuwe lading en een heel eigen zeggingskracht krijgen. Dat is iets waar de tekstdichter op moet vertrouwen, en waar hij ook zijn schrijfstijl op moet afstemmen. Een zanger kan zich niet vrij bewegen in een tekst die stijf staat van het poëtisch vernuft. Het devies van J.C. Bloem, ‘Dichten is afleren’, zou in een lijstje boven het bureau van iedere liedjesschrijver moeten hangen.