tegenstelling tot het Middelindisch, in de lijst van geciteerde talen ontbreekt. Hoe moet ik mij het Middelnederlands voorstellen zonder de dialectische taal van het oude graafschap Vlaanderen?
Er is meer. De auteur, P.A.F. van Veen, is in 1960 te Leiden gepromoveerd op De soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de boucken. Is Leiden niet de stad waar Kloeke, een baanbreker op het gebied der Nederlandse taalgeografie, gedurende jaren heeft gewerkt aan de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland? Welnu, op elke woordkaart van die taalatlas is het dialect van het oude Vlaanderen vertegenwoordigd. Het is toch nauwelijks denkbaar dat de auteur die taalatlas nooit heeft ingekeken? Immers, van de vijftien stellingen van zijn dissertatie zijn er twee van taalkundige aard, en een ervan, nummer XII, refereert aan Kloeke's boek Herkomst en Groei van het Afrikaans. Gezien Kloeke is het ontbreken van het Vlaams in Van Veens lijst van Nederlandse dialecten onbegrijpelijk. Zelfs mijn Engels etymologisch woordenboek noemt Flemish ‘the form of Dutch spoken in Flanders’. Schots heet bij Van Veen een dialect van het Engels, wat sommige Schotten zullen ontkennen.
Achter in het boek vindt men, door middel van de computer uit het woordenboek geselecteerde registers ‘die een indruk (geven) uit welke talen het Nederlandse woordbestand is ontleend’. Zo ziet men dat wij uit het Afrikaans onder meer biltong, oubaas en rondavel overgenomen hebben. Ik was begrijpelijkerwijze benieuwd wat ik onder het kopje ‘Vlaams’ zou vinden aan woorden die uit die taal in het Nederlands waren terechtgekomen. Even raden: ik dacht aan afzien, brossen en nipt. Mis. Het eerste komt in het woordenboek van Van Veen niet als trefwoord voor. Het tweede heet in de grote Van Dale, het uitgangspunt van het hier besproken boek, een Belgisch studentenwoord voor het verzuimen der colleges; volgens Van Veen komt het in het Nederlands niet uit het Vlaams, maar direct uit het Waals. Nipt ontbreekt weer helemaal.
Maar wat vind ik op blz. 890 onder het hoofd ‘Vlaams’? Caracole, drichten en kavietje, uit de zuidelijke buurtaal overgenomen in het Nederlands. Maar de grote Van Dale noemt het eerste Waals; het tweede, dat inderdaad Vlaams, speciaal Westvlaams dialect is, ontbreekt er. Kavietje heet er een gewestelijk woord voor een kroeg. Van Veen leidt het af van Brussels cavie van fra. cave ‘kelder’; hij brengt het zelfs in verband met het Middelnederlandse cavie ‘hok, hol’. Maar of de twee vindplaatsen van mnl. cavie in een Hollands handschrift van 1473 iets met het kavietje te maken hebben, waag ik in twijfel te trekken.
Als Van Veen gelijk heeft, dan is het Nederlands bepaald aan de zuinige, gereserveerde kant geweest bij het overnemen van woorden uit de taal van de zuiderbuur, het Vlaams. Drie woorden, dat is evenveel als het Nederlands ‘direct’ heeft ontleend aan het verre Oerdoe of aan het Tamil. Van je familie moet je het tenslotte hebben. Dan is het Frans, de zuidelijke erfvijand van het Vlaams, veel en veel toeschietelijker en vriendelijker geweest voor de taal van zijn noordelijke Vlaamse buurman. Ieder kan zo drie woorden opnoemen die het Frans aan het Vlaams heeft ontleend. Wie de hoeveelheid niet gelooft, moet maar eens neuzen in de dissertatie van Marius Valkhoff, Etude sur les mots français d'origine néerlandaise (1931).
Men krijgt de indruk dat het Vlaams, in welke betekenis ook, in het boek van Van Veen geen betrouwbare indruk nalaat.