maken, en pas daarna mocht hij zich aan zijn eerste tekst wagen, het opstel. En ook dan nog hield de leraar de teugels kort. Het was bijvoorbeeld ondenkbaar dat leerlingen zelf een inhoud zouden verzinnen. Ze moesten eerst schema's opvullen zoals het volgende:
De ooievaar
Hoe hij er uitziet: groot - snavel - hals - poten - naam - kleur
Hoe hij voedsel krijgt: lopen - voedsel - jongen - waden
Hoe hij leeft: trekken - paren - komst - nesten maken - vertrek
Een andere methode om de inhoud te controleren, was de opdracht om een verhaal te schrijven op grond van een serie prentjes, bijvoorbeeld
Dit type onderwijs moet op zichzelf al buitengewoon vervelend zijn geweest voor schoolkinderen, die toen even barstensvol met ideeën en verhalen zaten als nu. Het leidde bovendien tot produkten als het volgende:
‘Lieve Grootmoeder!
Bij het begin van dit jaar bied ik u mijn beste wenschen aan. Ik hoop dat 1908 voor U een jaar mag zijn van gezondheid, voorspoed en geluk, God houde alle ziekten en kwellingen verre van U! Liever zou ik, beminde Grootmoeder, deze nieuwjaarswenschen mondeling aanbieden, maar dat gaat nu niet. Van den zomer hoop ik er evenwel getuige van te zijn dat mijn wenschen van heden al gedeeltelijk vervuld zijn. Nog menig gelukkig jaar volge voor U op 1908.
Uw heilwenschenden kleinzoon
Willem.
P.S. Lieve Omoe en Tantes, deze brief heb ik op school geschreven. Later krijgt u weer een gewone!
Veel groeten voor U drieën. Dag!!’
Deze brief werd als afschrikwekkend voorbeeld gepubliceerd door een propagandist van de Nieuwe Richting, de subjectivistische stroming die het krachtigst tegenstand heeft geboden aan de objectivistische hoofdstroom. De Nieuwe Richting zag schrijven meer als fietsen: iets wat je alleen maar kunt leren door het meteen en zo veel mogelijk te doen. Leraren van de Nieuwe Richting lieten ook de jongere kinderen naar eigen inzicht opstellen schrijven en vielen hen niet lastig met voorschriften. De stromen opstellen die ze daarmee uitlokten, konden ze alleen de baas door de ‘kachelcorrectie’ toe te passen. Als deze leraren het opstel wel nakeken, deden ze dat vooral om na te gaan of de steller ‘geestelijk gegroeid’ was.
Geel laat mooi zien dat de felle strijd tussen objectief-socialen en Nieuwe Richting veel retoriek bevatte. Op het niveau van de dagelijkse lespraktijk zorgden ook de subjectivisten er wel voor dat hun leerlingen zich hielden aan de normen voor de standaardtaal. Ze moesten wel. De Nieuwe Richting heeft wel invloed gehad, maar heeft het pleit nooit echt kunnen winnen. Iets wat Geel lijkt te betreuren als hij aan het einde van zijn boek - na opsomming van een ‘megastoet’ schrijvende onderwijzers - een lans breekt voor onderwijzende schrijvers.